11
Het wijzigen van de waarde van een munt betekent dat in
feite dan ook de koers waarmee de in R.E. uitgedrukte
E.E.G.-prijzen worden omgerekend in die munt, zou moe
ten worden aangepast.
Als een munt wordt opgewaardeerd, dus meer wordt t.o.v.
de R.E., zouden dan de prijzen uitgedrukt in die munt
moeten dalen. Dit is wat gebeurd is met de revaluatie van
de gulden in september 1973. In het omgekeerde geval,
als wordt gedevalueerd, zouden de prijzen moeten stijgen.
In een aantal van de bovengenoemde gevallen heeft men
de omrekeningskoersen evenwel niet willen aanpassen.
Men wilde de consequentie, zijnde het stijgen of dalen
van de landbouwprijzen, om uiteenlopende redenen niet
aanvaarden. Gevolg daarvan is dat de prijsniveau's voor de
verschillende lid-staten weer sterk uiteenlopen. De huidige
afwijkingen van het E.E.G.-niveau zijn:
Duitsland +10
Benelux 2,7%
Frankrijk 5,3%
V.K. Ierland 12,7
Italië 21
Hieruit blijkt dat er weer prijsverschillen zijn ontstaan tot
30%. Deze verschillen worden overbrugd met heffingen en
subsidies aan de grenzen, monetaire compenserende be
dragen genoemd. In het handelsverkeer met landen met
een gerevalueerde munt gelden heffingen bij invoer en
subsidies bij uitvoer. In het geval van devaluatie gelden
subsidies bij invoer en heffingen bij uitvoer. Via dit stelsel
van monetaire compenserende bedragen zijn we er tot nog
toe in geslaagd het handelsverkeer gaande en de gemeen
schappelijke markt bij elkaar te houden. Het is echter
onmiskenbaar dat er grote bezwaren aan kleven. Het sys
teem is dermate ingewikkeld en de bedragen wijzigen der
mate vaak, dat het voor het betrokken bedrijfsleven bij
zonder moeilijk is te hanteren.
Bovendien is de uitwerking ervan in sommige gevallen zo
danig dat de concurrentieverhoudingen erdoor worden
verstoord. Dit roept dan weer uitzonderingsmaatregelen
op die soms een nationaal en daarmee een desintegrerend
karakter hebben. Tevens is het gevaar aanwezig, dat de
ruimte voor prijsverhoging die is ontstaan door devaluaties,
voor de verschillende produkten in ongelijke mate wordt
opgevuld. Op die manier kunnen uiteenlopende prijsrela-
ties ontstaan.
Op grond van dit alles moet worden gesteld, dat afschaf
fing van het stelsel van monetaire compenserende bedra
gen en terugkeer naar één prijsniveau in de Gemeenschap
wenselijk is. Voor de Nederlandse landbouw met zijn grote
export is dat een belangrijke zaak. De realiteit gebiedt
echter onmiddellijk te zeggen, dat de mogelijkheden daar
toe, zeker op korte termijn, niet erg groot zijn. De weer
stand in de lid-staten om de vereiste prijsaanpassingen te
doen is erg groot. Dit te meer omdat de vooruitzichten
voor een terugkeer naar stabiele monetaire verhoudingen
niet erg rooskleurig zijn. Op het terrein van de Econo
mische en Monetaire Unie, die hiervoor een wezenlijke
voorwaarde is, wordt momenteel geen enkele vooruitgang
geboekt. Ook in wijder internationaal verband is de kans
op meer monetaire stabiliteit gering. Ik hoef in dit verband
slechts te wijzen op de monetaire gevolgen van de sterke
stijging van de grondstoffenprijzen, met name van olie.
Alleen al uit dien hoofde zijn forse wisselkoersaanpassin
gen te verwachten.
Op grond van het bovenstaande moet ik concluderen dat
de monetaire problemen waarmee het gemeenschappelijk
landbouwbeleid worstelt, ook in de nabije toekomst zullen
voortduren. Hierin meen ik een aansporing te moeten zien
om met verdubbelde kracht te streven naar meer monetaire
stabiliteit. De totstandkoming van de E.M.U. is daarvoor
essentieel. Ik hoop dat de Rabobank daaraan via het ge
meenschappelijk overleg van het bankwezen in de E.E.G.,
een bijdrage zal willen leveren.