oriënteringsnota
ruimtelijke ordening
22
ir. n. a. tonckens
bevolkingsgroei
Oat de ruimtelijke ordening een zaak is met
veel aspecten moge blijken uit het feit, dat
de nieuw verschenen oriënteringsnota in
zake de ruimtelijke ordening is ondertekend
door maar liefst negen ministers alsmede
door drie staatssecretarissen. In deze nota
zijn de achtergronden, de uitgangspunten
en de beleidsvoornemens van de regering
op het gebied van de ruimtelijke ordening
geschetst. De huidige doelstellingen van de
regering betekenen geen volledige koers
wijziging ten opzichte van de Tweede Nota
over de Ruimtelijke Ordening die in 1966
verscheen.
Het motief om een derde nota over de
ruimtelijke ordening samen te stellen houdt
vooral verband met de mening, dat de
sinds 1966 gehanteerde beleidsinstrumen
ten niet voldoende effectief zijn om de
gestelde taken te realiseren. Zo is de be
volkingsgroei in het Noorden achtergeble
ven bij de taakstelling en zijn kleine woon
kernen veel sterker gegroeid dan werd
beoogd, waardoor de centrale open ruimte
tussen de stedelijke zones sterk is aan
getast. Voorts zijn de stadsvernieuwing en
de ontwikkeling van het openbaar vervoer
achtergebleven bij het programma en is
de modernisering van het bestuur op lo
kaal en regionaal niveau (grenswijzigingen,
gewestvorming enz.) veel trager verlopen
dan voor ogen stond.
De plotselinge en snelle daling na 1964
van het Nederlandse geboorteniveau heeft
het bevolkingsperspectief drastisch gewij
zigd. Het is wel zeker, dat Nederland in
het jaar 2000 bij lange na geen 20 miljoen
inwoners zal tellen, zoals in de Tweede
Nota over de Ruimtelijke Ordening werd
verwacht. Hoewel de prognoses inzake de
bevolkingsgroei sinds 1966 aanzienlijk zijn
verlaagd is men thans toch veel minder
optimistisch ten aanzien van de ruimtelijke
problematiek dan in 1966. Vooral om
dat de ruimtelijke betekenis van de sterke
vermindering van het geboorteoverschot
voor de komende tien jaar nog gering is.
Zij beperkt zich voorlopig tot een verlaging
van de gemiddelde woningbezetting.
Tegenover het lagere geboortecijfer staat
het feit, dat de immigratie sedert het mid
den van de jaren zestig een belangrijke
component van de bevolkingsaanwas is
geworden. Zo bedroeg het immigratiesaldo
in 1971 bijna 22% van de totale groei van
het inwonertal.
Bezien we de bevolkingsgroei per provin
cie dan blijken de bevolkingsaantallen in
de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland
en Groningen procentueel het minst te
groeien. De sterkste procentuele groei
doet zich de laatste jaren voor in de pro
vincies Drenthe, Utrechten Noord-Brabant.
Verheugend is dus dat de dichtstbevolkte
provincies de geringste bevolkingsgroei te
zien geven en dat de provincie met het
geringste inwonertal per km2 (Drenthe) de
snelste groei vertoont. Bovendien valt een
gunstige trend te onderkennen in het feit,
dat het vestigingsoverschot in de drie
noordelijke provincies in 1972 het hoogste
was dat ooit is waargenomen. Ondanks
deze feiten alsmede ondanks de nog te
nemen beleidsmaatregelen verwacht de re
gering niet dat de bevolking in de drie
noordelijke provincies tussen 1973 en het
jaar 2000 sterker zal toenemen dan met
maximaal 50%. Zelfs indien de groei in
deze periode 50% zou bedragen, dan zou
het deel van de bevolking dat in het jaar