10
de dreiging van een
structurele verstarring
conjunctuurperioden
groei en achtergrond van de
economische politiek
naar een welzijnsbeleid
boeiend, relevant en sappig
nederlandse economie
absoluut te snel want de loonstijgingen
overtreffen de produktiviteitsstijgingen.
(p. 54-55).
Opmerkelijk en tevens veelzeggend is, dat
de schrijver deze slotopmerkingen van het
eerste deel, later, onder verwijzing naar
andere bronnen, in andere termen en met
behulp van andere cijfers, herhaalt, na
melijk aan het einde van het tweede deel,
dat is gewijd aan de conjunctuurschom
melingen. Hoewel hij door het zetten van
«c»
#i] zulen dettfl Zomer worden
OMSLAGEN af vervangen door
goedlioopere ArWdskracNfen
Wij slaken maar
verlaten
den winkel NIET!
een vraagteken de scherpste kant weg
neemt, laat de schrijver daar de kwalifi
catie vallen van „koploper in de inflatie
wedren" (p. 112). In 1960 had Nederland
met zijn loonkosten- en prijsniveau nog
een voorsprong tegenover de andere EEG-
landen. Maar na de liberalisering van
de loonvorming is ons land die voorsprong
kwijtgeraakt doordat de loonsverhogingen
de produktiviteitsstijgingen gingen over
treffen. Diverse oude bedrijfstakken - de
textielindustrie, de scheepsbouw, de
scheepvaart - zijn daardoor in ernstige
moeilijkheden geraakt, terwijl in de tota
liteit de noodzakelijke groei werd aange
tast van de bedrijfsinvesteringen in vaste
activa. De schrijver uit in dit verband zijn
vrees voor veroudering en verstarring in
het bedrijfsleven, en dat wil zeggen: voor
een langdurige en moeilijk op te lossen
terugslag, (p. 112-114).
In zijn verhandeling over de conjunctuur
schommelingen onderscheidt de auteur
een aantal duidelijk gemarkeerde perio
den. De jaren tot 1914 vormden, afgezien
van een kwantitatief niet goed meer te be
oordelen recessie in 1907, grosso modo
een tijd van opgaande conjunctuur. Tij
dens de beide wereldoorlogen was de
normale cyclische conjunctuurbeweging,
zoals prof. De Vries ergens zegt, „als ge
volg van de oorlogsomstandigheden onder
gedoken" (p. 103). Zoals bekend waren het
jaren van schaarste, distributie, prijsbe-
heersing e.d. terwijl ons land in de laatste
wereldoorlog bovendien werd leeggeplun
derd. De auteur brengt deze trieste jaren
onder in een gemeenschappelijke para
graaf en op eenzelfde wijze bundelt en
vergelijkt hij ook in één paragraaf de
eerste jaren na 1918 en 1945. Zij ver
schillen onderling zeer sterk doordat na
de eerste wereldoorlog ons produktie-
apparaat nog intact was, terwijl de tweede
moest worden gevolgd door een lange
periode van wederopbouw. Het meest in
teressant zijn in dit gedeelte van het boek
de „kenschets" van „de grote depressie"
in de dertiger jaren, en de slot-paragraaf
die handelt over de jaren na 1950 waarin
de conjunctuurgolven als het ware zijn
vervangen door „guirlandes van groei"
(p. 107). Men houde ons echter ten goede
dat wij in dit verband aan die passages
voorbij gaan.
De economische politiek van de overheid
is in onze eeuw steeds ingrijpender ge
worden. Er kwamen regelingen tot stand
op de meest uiteenlopende gebieden. De
overheid stimuleerde de aanleg van spoor-
Van boven naar beneden:
- crisistijd in de dertiger jaren
- de „Lepelaar" op het vooroorlogse
Schiphol
- drukte in Pernis/Europoort
wegen en kanalen, de voorziening met gas,
water en elektriciteit, zij verbood kinder
arbeid en beperkte de arbeid van jeug
digen en vrouwen, ze gaf voorschriften
voor de veiligheid in bedrijven, stimuleer
de de exploitatie van kolen en zout, de
scheepvaart, de luchtvaart, ze trof rege
lingen inzake werktijden, uitverkopen, af
betalingen, rijtijden, huren, prijzen en lo
nen, ze ging toezicht uitoefenen op ver
zekeringsmaatschappijen en op banken,
ze bouwde een uitgebreide sociale wet
geving op, enzovoort.
Toch bleef bij elk nieuw ingrijpen een
duidelijke voorkeur doorklinken voor vrij
heid en een afkeer van maatregelen en
bemoeizucht en vooral ook afkeer van
handelsbelemmeringen. Dat verlangen naar
vrijheid is niet alleen verankerd in onze
volksaard zoals die groeide in de historie
van ons land, het is ook gefundeerd in de
structuur van ons economisch leven zelf.
Want nog altijd heeft ons kleine land maar
een klein afzetgebied binnen de eigen
grenzen, zodat het is aangewezen op ex
port, en nog altijd nodigen rivier- en zee
water uit tot riviertransport en zeehandel,
die protectie niet verdragen.
In de laatste jaren is de economische
politiek van een incidenteel ingrijpen-hier-
of-daar-omdat-het-anders-mis-ging, gewor
den tot een ordelijk geheel van activiteiten,
dat steeds gericht blijft op de vijfledige
doelstelling: volledige werkgelegenheid,
stabiel prijsniveau, evenwicht in de be
talingsbalans, economische groei en een
rechtvaardige inkomensverdeling. Men
heeft van die politiek, aldus de schrijver
„de smaak te pakken gekregen", ook al
doordat het inzicht groeide omtrent de
voornaamste samenhangen in het econo
misch leven. Prof. De Vries verwacht dat
onze economische politiek ten slotte - on
danks alle problemen - zal uitgroeien tot
een werkelijk welzijnsbeleid, waardoor een
evenwicht zal ontstaan tussen welvaart en
welzijn. Daaraan is echter nog wel een
en ander te doen, getuige onze „worste
ling met de welvaart, die welhaast groter
lijkt dan de strijd tegen tekort en ontbe
ring in de malaisejaren" (p. 191).
Er wordt tegenwoordig veel rijp en groen
gepubliceerd, maar dit helder geschreven
boek van prof. De Vries is stellig een ver
rijking van de Nederlandse boekenschat.
Wie zich voor ons economisch leven in
teresseert zal het werk met veel genoegen
lezen, want de schrijver sleept zijn naar
kennis dorstende lezers in een hoog tempo
mee langs tientallen bronnen van gege
vens.
En toch is lezing van dit werk nauwelijks
vermoeiend want het blijft boeien, de ver
strekte gegevens zijn steeds ter zake en
de schrijver hanteert bovendien nogal wat
sappige zegswijzen waarvan wij er enkele
overnamen („ondergedoken conjunctuur",
„guirlandes van groei" e.d.). Het is uit
stekende literatuur voor ieder die ons
maandblad leest.