9
het herstel in de vorige eeuw
vijf structurele kenmerken
enkele cijfers
factoren op de achtergrond
verhoogde kwetsbaarheid
Na het vertrek van de Fransen was een
langdurige periode nodig van herstel. Het
was een moeizaam proces dat onder meer
de opbouw inhield van cultures in Indo
nesië en van een moderne industrie in
eigen land, de ontwikkeling van havens
en de bevordering van handel met de
„koloniën" en met het Europese achter
land: Duitsland. Koning Willem I was een
van de eerste stimulatoren. De economi
sche opbloei verliep aanvankelijk lang
zaam, maar in de tweede helft van de
eeuw trad een zodanige versnelling in, dat
tussen 1860 en 1910 het reële inkomen
per hoofd in ons land zelfs met gemiddeld
1 procent per jaar kon stijgen. In 1900
bezat Nederland textielfabrieken, scheeps
werven, chemische bedrijven, machine
fabrieken, gloeilampenfabrieken en een
zich steeds verder ontwikkelend bank
wezen. Ook onze handel werd daardoor
beïnvloed: hij was grotendeels geworden
tot handel in industriële produkten.
Ter typering van de structuur van onze
economie wijst de schrijver op een vijftal
als structureel te beschouwen „kenmer
ken". Een eerste trek in ons economisch
leven is de steeds verdergaande indus
trialisatie: een gestadige groei van nijver
heid en dienstensector ten nadele van de
landbouw. Typerend is ook de verregaande
„openheid" van onze economie, die vooral
door haar talrijke handelsrelaties sterk op
de wereldmarkt is ingesteld. Opmerkelijk
zijn verder de blijkbaar diep wortelende
verschillen tussen de diverse regionale ge
bieden: noord, oost, zuid en west, die
overigens geleidelijk naar elkaar toe groei
en. En van structurele aard zijn ten slotte
ook de gemiddeld steeds grotere omvang
van de bedrijven en de groeiende bete
kenis die de overheid in het economisch
leven heeft.
Een enkel cijfer moge deze vijf punten
illustreren. In 1900 werkte nog 30 procent
van de toenmalige beroepsbevolking in de
landbouw, momenteel nog maar 7 procent.
Daarnaast werkten toen ruim 30 en onge
veer 36 procent in respectievelijk de nij
verheid en de dienstensector (bankwezen,
verzekeringen, transport etc.). Het aandeel
van elk dezer sectoren in de totale be
roepsbevolking beliep in 1970 meer dan
40 procent. De „openheid" van onze eco
nomie, dat wil zeggen de openheid van
onze grenzen, blijkt o.m. uit de omvang
van onze in- en uitvoer, die, bijeengeteld,
een bedrag belopen ter grootte van meer
dan 80 procent van ons nationale produkt.
De verschillen die in ons land tussen de
diverse regio's bestaan komen duidelijk
naar voren uit enkele gegevens over de
provincies Noord- en Zuid-Holland en
Utrecht. Dit „Westen" omvat in oppervlak
niet meer dan een vierde deel van ons
land, maar toch is daar bijna de helft van
onze bevolking geconcentreerd en meer
dan de helft van onze beroepsbevolking.
De bevolkingsdichtheid is er meer dan
vier maal zo groot als in het Noorden
(Groningen, Friesland en Drenthe), drie
maal zo groot als in het Oosten (Gelder
land en Overijssel) en bijna twee maal zo
groot als in het Zuiden (Zeeland, Noord-
Brabant en Limburg). Het vierde struc
turele kenmerk betreft de gemiddelde be
drijfsomvang. Hoe die zich ontwikkelde
blijkt o.a. uit het feit dat in 1900 nog 76
procent van alle industriële arbeidskrach
ten werkzaam was in kleinere bedrijven
met hoogstens tien personeelsleden. In
1963 was dat percentage tot ruim 16 ge
en het exploiteerde sinds 1900 kolen, zout,
aardolie en vooral aardgas. Ook is ons
land dichtbevolkt en in vergelijking met
andere landen waar meer vrouwenarbeid
voorkomt, heeft het een relatief kleine
beroepsbevolking. Belangrijke factoren met
grote invloed op de structuur van onze
economie zijn verder de werkwilligheid en
de vakbekwaamheid van de beroepsbe-
29 augustus 1913: Opening van de Nat. en
Intern. Landbouwtentoonstelling te
's-Gravenhage
daald. En wat ten slotte de invloed be
treft van de overheid op het economisch
leven: in 1900 beliepen de overheids
uitgaven nog maar 10 procent van het
toenmalige nationale inkomen, in 1965
waren zij tot bijna 30 procent gestegen.
Daartegenover werd ook de belastingdruk
in vergelijking met het nationale inkomen
meer dan drie maal zo groot. Het is dui
delijk dat die grotere bedragen duiden op
ingrijpende overheidsactiviteiten ten be
hoeve van de nationale economie.
Na deze vijf algemene eigenschappen
stelt prof. De Vries aan aantal „factoren"
aan de orde, die stuk voor stuk een be
palende invloed hebben gehad op onze
economie of op een gedeelte daarvan. Wij
volstaan in dit verband met de vermelding
van enkele van die factoren: Ons land is
klein en het is door zijn rivieren en door
zijn ligging aan zee bijna van nature
voorbestemd om tot verkeerscentrum en
handelsland te worden. Lange tijd is het
beschouwd als arm aan grondstoffen,
maar in onze twintigste eeuw viel dat mee
volking, alsmede de technische ontwikke
ling waarvoor steeds meer research-uit-
gaven worden gedaan, zowel door de
overheid als door het bedrijfsleven.
Aan de structuurbeschouwingen van De
Vries ontlenen wij ten slotte een bijzonder
fundamentele opmerking. Vooral in de
laatste jaren werd ons land door allerlei
factoren moeilijker bestuurbaar en dat
heeft geleid tot een verhoogde kwetsbaar
heid van onze economie.
Inzake de ontwikkeling in de diverse
regio's, vermeldt prof. De Vries, dat „zich
de regionale concentratie in het bedrijfs
leven voornamelijk doorzet in het Westen"
en wel: „tegen alle beleidsbedoelingen in"
(p. 55). En niet minder dan alarmerend is
ten slotte de „trendmatige verslechtering
van onze concurrentiepositie", door de
„meer dan normale" loon- en prijsstijgin
gen. Sinds 1955 stijgen beide niveau's
sneller - meer dan 50 procent sneller! -
dan in onze buurlanden België en Duits
land, en ze lopen zelfs sneller op dan in
Engeland, de „zieke, oude man van Eu
ropa". De lonen stijgen in Nederland ook