de nederlandse
economie tijdens de
twintigste eeuw
8
drs. r. r. freeman
drie lichten op een centraal
thema
terugslag na de gouden eeuw
In de drie delen van het werk behandelt
de schrijver achtereenvolgens een aantal
meer blijvende of „structurele" trekken
van ons economisch leven, de conjunctu
rele schommelingen die zich daarin sinds
de eeuwwisseling hebben voorgedaan, en
de economische politiek die de over
heid in die jaren heeft gevoerd. Bij de
bespreking van deze onderwerpen houdt
hij tevens voortdurend - als het ware - één
oog gericht op de economische groei, die
men daardoor kan beschouwen als het
centrale thema in dit werk. Dat zich eco
nomische groei voordeed is onmiskenbaar:
het blijkt zowel uit het leven van alledag
als uit talloze cijfers: zij geven het resul
taat weer van een systematische struc
turele opbouw. De conjunctuurschomme
lingen zijn na 1950 gedegradeerd tot
schommelingen in het tempo van een niet
meer onderbroken groei. En wat ten slotte
de economische politiek betreft: hoe inci
denteel en met hoeveel tegenzin liberaal-
denkende regeringen van het verleden
daaraan mogen zijn begonnen, tegenwoor
dig komt men ook in ons land geen kabinet
meer tegen of het voert een politiek van
economische groei in het vaandel.
De historicus De Vries bespreekt die
groei in de twintigste eeuw niet zonder
aanduiding van de historische achtergrond.
Nederland is in vroeger eeuwen een rijke
en machtige zeevarende natie geweest.
Onze voorouders dreven toen met eigen
„Compagnieën" handel met de verste
landen waarvan ze de produkten „peper
duur" verkochten. Dat waren tijden waarin
ze ook grote macht bezaten, vooral op zee
waar ze desnoods met oorlogsgeweld hun
concurrenten bestreden en hun belangen
- waaronder een „Vrije Zee" - verdedig
den. Zij vormden een ondernemend en ge
hard volk met een commerciële geest en
met een veelzijdige ervaring, zoals die wel
moest voortvloeien uit hun veelvuldige
activiteiten: hun voortdurende strijd tegen
het water en tegen veroveraars, maar ook
uit hun handel, hun zeevaart, hun scheeps
bouw. Hun successen en hun rijkdom
wekten de jaloezie op van buurlanden en
van concurrenten, waaronder niet op de
laatste plaats die van de Engelsen. Kort
om - zo schrijft prof. De Vries - „Neder
land heeft een hoge tol moeten betalen
voor zijn economische voorspoed en over
wicht in de zeventiende en begin acht
tiende eeuw." Daar kwam bij dat vermo
gende Nederlanders in de achttiende eeuw
hun gelden liever in het buitenland beleg
den dan in de nijverheid hier te lande.
Zo werd die eeuw een tijd van teruggang
en verval, tot ten slotte de tijd van Napoleon
en de blokkering van het Europese vaste
land aankwamen als een soort genade
slag.
Onder de titel „De Nederlandse economie tijdens de twintigste eeuw", verscheen
vorig jaar een nieuwe studie van de Tilburgse hoogleraar Johan de Vries. Het
boek handelt over de economie van ons land en met name over het laatste stuk
- vanaf 1900 - van haar geschiedenis. De schrijver mag bij onze lezers geen
onbekende zijn, want hij publiceerde onlangs een kwarteeuw geschiedenis van
onze bankorganisatie onder de titel: „De Coöperatieve Raiffeisen- en Boerenleen
banken in Nederland 1948-1973". Ook is de auteur nog uit anderen hoofde bij
menig lezer bekend, want blijkens de uitvoerige literatuuropgave in het hierboven
genoemde boek staan er daarnaast nog zes andere historische werken op zijn
naam. Het boek „De Nederlandse economie tijdens de twintigste eeuw" wil voor
zien in een behoefte aan voorlichting op korte termijn. De schrijver noemt het
daarom „een eerste poging", „niet meer dan een eerste verkenning" en „beknopt".
Hoewel het boek een bescheiden omvang heeft, bevat het een enorme rijkdom
aan doeltreffende geordende gegevens en het is daardoor bijzonder instructief.
Het verscheen in de serie „Mens en Welvaart" bij Uitgeverij De Nederlandsche
Boekhandel te Utrecht. Het telt 192 pagina's tekst en omvat een uitvoerige litera
tuurlijst en een register.