wob 3 krachten samenbundelen en ons gezamen lijk tegenover een probleem opstellen. Zo pakken we ook een tijd van liquiditeitskrap- te aan en komen die door. Laten we dat vallen en zouden we er ieder voor zich of in groepjes aan gaan dokteren, dan zagen we in feite de tak door, waarop wij zelf zitten. Voorschriften tot liquiditeitsbewaking zijn nooit populair geweest, zij zullen het ook nooit worden, leder mag er tegen aan gaan, ze kritiseren, zoals onder ons van ouds te doen gebruikelijk, maar zolang ze gelden, houden we ons er aan! OBLIGATIELENING Vorige maand heeft de uitgifte plaatsge vonden van een kapitaalobligatielening, groot nominaal 100 miljoen, ten laste van de Centrale Bank. Zoals de prospectus van deze lening ver meldt, is het doel van deze lening, verrui ming te krijgen van de voor financiering beschikbare middelen. Het afgelopen jaar heeft ons geplaatst voor een versnelling van het groeitempo van de kredietverlening. Daartegenover heeft in de tweede helft van 1973 de groei van de toevertrouwde midde len een vertraging te zien gegeven. Herstel van het groeitempo wordt in 1974 weliswaar wel verwacht - al blijven in de huidige on zekere situatie voorspellingen moeilijk - maar de omstandigheid, dat in 1973 de toe vertrouwde middelen minder zijn gestegen dan in 1972, maakt het wenselijk om de middelen van het actieve bedrijf te verster ken teneinde meer ruimte te verkrijgen om aan de nog steeds bestaande grote kre- dietvraag te voldoen. Mede omdat de Centrale Bank ook als taak heeft de bewaking van de continuïteit en de bevordering van de groei van de orga nisatie als geheel, heeft zij daarom nu een beroep op de kapitaalmarkt gedaan. Een dergelijke stap is voor een bankinstelling zeker niet ongewoon. In 1973 hebben ver schillende van dergelijke emissies door de handelsbanken plaatsgevonden. Als we echter afzien van de uitgifte van pandbrie ven door onze dochter-hypotheekbanken en van de gewone obligatielening, die in 1971 door de toenmalige Eindhovense Centrale Bank werd uitgegeven, was dit de eerste maal dat de Centrale Bank er toe overging op deze wijze op lange termijn gelden van derden aan te trekken. Een lening in de vorm van kapitaalobliga ties houdt in, dat de verplichtingen die voor de debitrice, dus in dit geval van de Cen trale Bank, uit hoofde van de obligatie lening voortvloeien, ingeval van ontbinding, faillissement of surséance van betaling van de debitrice zijn achtergesteld bij haar an dere schuldverplichtingen. Een dergelijke bepaling treft men veelvuldig aan in de leningsvoorwaarden van obligatie-emissies van banken. Met emissie in deze vorm wordt nl. bereikt, dat in het kader van de solvabi- liteitsrichtlijnen van De Nederlandsche Bank Het modewoord 'inspraak' heeft mij nooit erg aangesproken. Taalkundig lelijk, is het bovendien een niet geheel juiste aandui ding van de zaak waarom het gaat. Het suggereert iets van een interventie, een incident, een tussenbeide komen in een bestaande procedure, dat niet past in die procedure, ingaat tegen de belangen van partijen in die procedure en daarom eigen lijk niet wordt gewenst door die partijen. De zaak waar het wél om gaat is het scheppen en zo goed mogelijk regelen van de mogelijkheid voor belanghebbenden om mede te spreken (mede te adviseren of mede te beslissen) over de behartiging van hun belangen met de daarvoor primair verantwoordelijke functionarissen en orga nen. Dit is niets anders dan een omschrij ving van het begrip 'democratie'. Hoewel taalkundig evenzeer kreupel zou het woord 'medespraak' m.i. verre de voorkeur ver dienen boven 'inspraak'. Toegespitst op de actualiteit van het Ne derlandse bedrijfsleven gaat het hierbij om het betrekken van de personeelsleden van de ondernemingen bij de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van het sociale beleid, als onderdeel van het totale ondernemingsbeleid. Toegespitst op de actualiteit van onze eigen organisatie gaat het hierbij in het kader van deze beschouwing in het bijzonder om het vinden van mogelijkheden om de per soneelsleden van de aangesloten banken te betrekken bij, mede te laten spreken over het te hunnen opzichte te voeren sociale beleid. In dit blad is dit onderwerp de laatste maanden enkele keren aan de orde gesteld. Graag wil ik hierover op deze plaats enige gedachten naar voren brengen. 1. Vooropgesteld zij, dat ik de wens naar 'medespraak' van het personeel van onze banken alleszins legitiem acht. Ik wil zelfs verder gaan: het komt mij absoluut nood zakelijk voor, dat voor de concretisering van deze 'medespraak' spoedig een op lossing wordt gevonden. Wij moeten daar bij constateren, dat de ontwikkeling van de wetgeving op het onderhavige terrein al belangrijke bijdragen in dit opzicht heeft geleverd: met name denk ik hierbij aan de Wet op de Ondernemingsraden - evenwel biedt deze wet voor het overgrote deel van de aangesloten banken geen soelaas vanwege de relatief beperkte om vang van hei personeel bij de afzonder lijke banken. 2. Onze coöperatieve bankorganisatie, waarin per definitie de democratie zo'n wezenlijke rol speelt, zou toch bij uitstek in staat moeten zijn voor deze vraag van personeelsdemocratie een goed antwoord te vinden. Hier doen zich echter enkele complicaties voor. 3. De coöperatieve democratie is de de mocratie van de leden van de coöpera tieve vereniging. Zou zich hiermede een 'medespraak' van het personeel verdra gen? Naar mijn mening behoeft hier geen moeilijkheid te bestaan als men bedenkt, dat de belangen van de leden van de bank en de belangen van het personeel in wezen niet tegengesteld aan elkaar zijn. Beide categorieën zijn immers gebaat bij een optimaal functioneren van de bank. 4. Er is evenwel een andere moeilijkheid, welke voortvloeit uit de coöperatieve struc tuur van onze organisatie. In die organi satie bestaan ruim 1100 zelfstandige plaat selijke banken, die even zovele werkgevers zijn. Daarnaast is er de werkgever Cen trale Bank. Een erkend uitgangspunt is dat naar een zo groot mogelijke eenheid in het sociale beleid van onze organisatie dient te wor den gestreefd. Daarop is ook de advisering van de Centrale Bank op het stuk van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de aangesloten banken gericht. Een centraal geregelde 'medespraak'-pro- cedure terzake van het sociale beleid van de aangesloten banken zou afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van de plaat selijke bankbeheerders als zelfstandige werkgevers - althans indien een zodanige procedure zou moeten leiden tot de ban ken bindende regelingen. Aan de andere kant zouden ruim 1100 lokaal geregelde 'medespraak'-procedures afbreuk doen aan het voormelde streven naar eenheid in het sociale beleid. 5. Als coöperatieve bankorganisatie staan wij niet alleen op de wereld. Om ons tot Nederland te beperken: er is nog een aantal andere bankinstellingen, die ener zijds onze concurrenten zijn, maar ander zijds op verschillende terreinen onze part ners in samenwerkingsverbanden (b.v. de Bankgirocentrale). Ook op het gebied van de arbeidsvoor waarden kunnen wij niet te ver uiteen lopen. Dat doen wij dan ook niet; zo wordt met name de C.A.O.-Bankbedrijf, waarbij de Centrale Bank en de aangesloten ban ken geen partij zijn, materieel in belang rijke mate gevolgd, zowel plaatselijk als centraal. Het zou overweging kunnen verdienen of ook niet in formele zin op aansluiting bij de C.A.O.-Bankbedrijf zou moeten worden aangestuurd. Daarbij zouden zich natuurlijk ook de hiervóór onder 4. geschetste pro blemen voordoen - en nog wel enige an dere, zoals b.v. de vraag in hoeverre de medespraak van belanghebbende perso neelsleden kan worden geacht adequaat tot zijn recht te komen door middel van de C.A.O.-partijen van werknemerszijde; maar dit behoeft ons niet te weerhouden van het grondig bestuderen van deze mogelijkheid. Ik ben mij ervan bewust een ingewikkeld vraagstuk te hebben aangesneden, en slechts beginselverklaringen en reële moeilijkheden, en nog geenszins concrete oplossingen te hebben aangegeven. Ik wil echter gaarne verzekeren, dat het vraagstuk van de 'medespraak' op het ogenblik aan een ernstige studie op de Centrale Bank wordt onderworpen, en dat wij op niet al te lange termijn met concrete suggesties dienaangaande hopen te kun nen komen. T. J. Jansen Schoonhoven

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 5