35
enige andere factoren
geldmarkt en
,,bankbesparingen"
GRAFIEK II
Spaarverschillen der gezamenlijke Rabobanken
(relatieve mutaties t.o.v. overeenkomstige periode van
voorafgaand jaar. berekend o.b.v twaalf-maands voort
schrijdende gemiddelden.)
Conjunctuurindicator
40 o -
30% -
20%
io °/o 4—
o
10%
20%
30%
40%
50%
60' 4-
70
B0
90%
gemiddelde
110
120 -
130 -
onderste
gevarengrens
spaarzin van de nog niet aan hoge inflatie
cijfers gewende spaarder aanvankelijk ne
gatief beïnvloed. Hierdoor lopen de con
junctuur- en de spaarcurve niet parallel.
Toch bestaat er in deze periode in zoverre
wel verband, dat beide curven een aarze
lend verloop te zien geven.
Vervolgens vormt de periode 1968-1970 in
het totaalbeeld een sterk storende factor.
Middenin de hoogconjunctuur is ineens
sprake van een sterke spaaraanwas. Dit ver
schijnsel dient in verband te worden ge
bracht met de invoering van de B.T.W. per
1 januari 1969. De besparingen bij de Rabo
banken zijn hierdoor op tweeërlei wijze
sterk beïnvloed. Enerzijds zijn in de perio
de voorafgaand aan de B.T.W.-invoering
door de consument extra aankopen ver
richt, teneinde de verwachte prijsstijgingen
te ontlopen. Dit had tot gevolg dat de be
sparingen in 1969 fors toenamen. Ander
zijds heeft het bedrijfsleven in de maanden
vóór de B.T.W.-invoering om dezelfde reden
extra investeringen tot stand gebracht.
Hierbij speelde tevens een rol het per 1 ja
nuari 1969 ingevoerde systeem van vertra
ging in de terugbetaling van B.T.W. over
investeringsgoederen. De hieruit voort
vloeiende geringe investeringsactiviteit van
het bedrijfsleven in 1969 heeft dus mede
een rol gespeeld bij de sterke aanwas van
de besparingen in dat jaar.
Zou bedoelde fiscale maatregel achterwege
gebleven zijn, dan zou dit pro-cyclische
verloop van de besparingen zich waar
schijnlijk niet hebben voorgedaan. De
spaarcurve in grafiek II zou dan globaal
genomen de (uit de vrije hand getrokken)
cirkeltjeslijn hebben gevolgd. Het boven
geschetste verband tussen „bankbespa-
ringen" en conjunctuur is te meer opval
lend, daar er vele vaak moeilijk voorspel
bare factoren zijn die het spaargedrag
beïnvloeden.
Naast fiscale maatregelen, zoals invoering
of verhoging van indirecte belastingen, kun
nen onder andere de volgende factoren
worden genoemd:
nationale en internationale politiek en eco
nomische factoren die de onzekerheid in
de hand werken;
de aanwezigheid van loonronden die grote
invloed hebben op het bestedings- en
spaarpatroon;
de sterke groei van de contractuele be
sparingen die niet of nauwelijks worden
beïnvloed door de conjunctuur. Zo is het
aandeel van de besparingen via levens
verzekeringsmaatschappijen en pensioen
fondsen in de totale gezinsbesparingen ge
stegen van 34,3 in 1960 tot 52,9 in
in 1972. De invloedssfeer van de conjunc
tuur ten aanzien van de gezinsbesparingen
heeft zich dus in de loop van de tijd aan
zienlijk versmald. Wél kan worden gesteld
dat de relatief in betekenis afgenomen
„vrije" besparingen conjunctuurgevoeliger
zijn geworden, daar door de sterke explo
sie van de contractuele besparingen het
belang van het sparen voor de oude dag
is afgenomen;
de inflatie. Afhankelijk van de motieven en
doeleinden waarvoor gespaard wordt, kun
nen bij een proces van sterke geldontwaar
ding de besparingen negatief worden be-
invloed, althans wanneer de vergoede rente
niet voldoende is om de koopkracht van
het gevormde vermogen in stand te houden.
Dit geldt met name doelbesparingen op
langere termijn voor goederen (of diensten)
die sterk inflatiegevoelig zijn. Kredietop
name kan hiervan het gevolg zijn. Voorts
bestaat de mogelijkheid dat bij overschrij
ding van bepaalde psychologische prijsstij
gingsdrempels een vlucht in goederen op
treedt. Positieve beïnvloeding kan plaats
vinden doordat het geldinkomen als gevolg
van de inflatie toeneemt, zodat eveneens
de besparingen nominaal worden opgebla
zen. Waarschijnlijk is de invloed van de in
flatie op het spaarbedrag het grootst voor
de groep grote spaarders. Tot nog toe is
evenwel nog geen duidelijke relatie waar
te nemen tussen sparen en inflatie.
Gezien de huidige marktsituatie is met na
me nog één factor van belang die, los van
de conjunctuur, sterke invloed kan uitoefe
nen op de spaargelden bij het bankwezen,
namelijk de ontwikkelingen op de geld
markt. In geval van een krappe geldmarkt
en met name wanneer de geldmarkttarie
ven boven de kapitaalmarktrente komen te
liggen, zoals de laatste maanden in Neder
land het geval is, kan op grote schaal om
zetting plaatsvinden van spaargeld (kapi
taalmarktmiddelen) in termijndeposito's
(geldmarktmiddelen.). Deze transformatie
heeft zich ook in concreto in sterke mate
voorgedaan, met name bij de handelsban
ken, maar eveneens bij de coöperatieve
banken. Redressering van deze ontwikke
ling zal plaatsvinden, wanneer de markt
verhoudingen weer normaal worden, zodat
alsdan een sterk vergroot aanbod van
spaargeld te verwachten is.
Aangezien alleen grotere bedragen als ter
mijndeposito worden geaccepteerd, zijn
alleen de grote spaarders, die zich als be
legger gedragen, bij dit transformatiepro
ces betrokken.