34 de besparingen bij de rabo- banken en de conjunctuur bankbesparingen en conjunctuur gegeven voorkeur van de consument de particuliere consumptie geheel bepaald door het beschikbare inkomen. In deze ge- gedachtengang bereiken conjuncturele schommelingen de consument geheel via inkomensverandering waaraan het beste dingspatroon (passief) wordt aangepast. Dit strakke verband tussen inkomen en con sumptie gaat tegenwoordig, gezien de ge stegen welvaart, op de korte termijn echter niet meer op. De met de welvaartstoename gepaard gaande groei van het vrij besteed baar inkomen, dat wil zeggen dat deel van het inkomen dat niet bestemd is voor de noodzakelijke uitgaven voor levensonder houd, heeft niet alleen de spaarmogelijk- heden aanzienlijk verruimd, maar leidde tevens tot een forse toename van de uit gaven aan duurzame consumptiegoederen, zoals bijvoorbeeld personenauto's. Uit on derzoekingen, met name in de Verenigde Staten, is gebleken dat voor de vraag van de consument naar duurzame consumptie goederen niet alleen de koopkracht (inko men, vermogen) maar ook de sterk psycho logisch bepaalde koopbereidheid een rol van betekenis speelt. Deze bereidheid blijkt nu in het algemeen af te nemen in tijden van laagconjunctuur, getuige het feit dat de aankopen van duur zame consumptiegoederen dan meestal vrij sterk teruglopen. Dit hangt hiermee samen dat in dergelijke perioden het optimisme van de hoogcon junctuur gedeeltelijk plaats maakt voor een meer pessimistische visie. Ongunstige con juncturele verhoudingen, met onder andere oplopende werkloosheidscijfers, werken een toenemende onzekerheid ten aanzien van de economische vooruitzichten in de hand, waardoor de consument wordt gemo tiveerd uit hoofde van het voorzorgmotief extra besparingen te verrichten. Uitstel van nieuwe aankopen van duurzame consumptiegoederen is mogelijk, omdat deze goederen een langere levensduur heb ben, zodat tijdelijk kan worden ingeteerd op het bestaande bezit. Dit biedt de consument aldus de mogelijkheid in de laagconjunc tuur zijn spaartegoed aanzienlijk op te voeren. In de tweede plaats kan ter verklaring van het verband tussen het verloop der „bank besparingen" en de conjunctuur worden gewezen op verschuivingen die zich kun nen voordoen binnen de besparingen van gezinshuishoudingen. Gebleken is, dat met name de grote spaarder, die bekend is met de mogelijkheden op de kapitaalmarkt, rentegevoelig is. Nu loopt in het algemeen in perioden van laagconjuntuur de vermo- gensvraag van het bedrijfsleven op de ka pitaalmarkt aanzienlijk terug, dit in ver band met de geringe investeringsactiviteit. Hoewel de overheid in dergelijke omstan digheden wegens de voor haar beschikbare grotere ruimte haar beroep op de kapitaal markt doorgaans sterk vergroot, treedt toch meestal een rentedaling op. Dit brengt bij de spaarder een grotere terughoudendheid met zich mee om te gaan beleggen in vast- rentende papieren, zodat tijdelijk een an dere aanwending wordt gezocht voor de besparingen. Een vergroot aanbod van spaargeld bij het bankwezen zal hiervan het gevolg zijn. In perioden van hoogconjunctuur daaren tegen zal de rente als gevolg van een krap per wordende kapitaalmarkt een opwaartse beweging te zien geven. Tevens neemt dan in het algemeen de emissie-activiteit met betrekking tot aandelen, die overigens in Nederland al geruime tijd vrij gering is, toe. Het verschil tussen de (hoge) rendementen op aandelen en obligaties en de (vertraagd volgende) rente op spaargeld zal dan met name voor de grote spaarder te groot kun nen worden, zodat in de laagconjunctuur bij het bankwezen geplaatst spaargeld wordt aangewend om aankopen van effec ten te financieren. Tevens zullen dan de be sparingen uit het lopende inkomen in toe nemende mate hun bestemming vinden op de kapitaalmarkt. Waarschijnlijk vormde in het verleden voor al de obligatie een belangrijk substituut voor besparingen via het bankwezen. Tegenwoordig zal bovengeschetste wissel werking zich evenwel in mindere mate dan voorheen voordoen, daar verscheidene spaarinstellingen nieuwe spaarvormen heb ben gecreëerd die de obligatievorm, ook qua rendement, dicht benaderen. Men denke bijvoorbeeld aan spaarbrieven en spaarbiljetten. Voorts zijn termijnspaar rekeningen ontstaan waarvan de vergoede rente het rendement op staatsobligaties zeer nabij komt. In dit verband kan er tevens op worden gewezen, dat in periodes van laagconjunc tuur in het algemeen de liquiditeitsvoor keur van de spaarder toeneemt. De gro tere onzekerheid brengt hem ertoe zijn geld niet meer voor lange tijd vast te zetten. Dit uit zich bijvoorbeeld ook hierin dat in de laagconjunctuur veelal een stijging van de direct opvraagbare spaartegoeden op treedt ten koste van deposito's met een langere looptijd. Hiermee is tevens de mo gelijkheid aangegeven dat in geval van con junctuurherstel een deel van de spaaraan- was bij het bankwezen weer verdwijnt. Ook uit dezen hoofde kan zich dus een con junctuurpatroon in de „bankbesparingen" voordoen. In de derde plaats kan in verband met de onderhavige problematiek gewezen worden op de aanwending van bedrijfsbesparingen. Afgezien van bedrijven met seizoenspro- duktie (zoals agrarische bedrijven) zullen in perioden van hoogconjunctuur deze be sparingen zeker niet naar het bankwezen vloeien, aangezien dan alle bedrijfsmid delen moeten worden ingezet om de noodzakelijke investeringen tot stand te brengen. In de laagconjunctuur daaren tegen worden door de teruglopende con sumptieve vraag en de toenemende on zekerheid de interne aanwendingsmoge lijkheden van bedrijfsbesparingen minder positief beoordeeld, hetgeen zijn uitdruk king vindt in een daling der investeringen. Verwacht mag worden, dat een gedeelte van de alsdan tijdelijk overtollige middelen van met name de kleinere bedrijven als spaargeld terecht zal komen bij het bank wezen, teneinde toch rendabele aanwen ding te vinden. Een nauwkeurige analyse van het verband tussen conjunctuur en besparingen vereist dat verloop van beide grootheden over korte tijdsperioden (bijvoorbeeld op maand- basis wordt nagegaan. Dit is in grafiek II toegespitst op de organisatie van Rabo- banken. De spaarlijn is verkregen door per maand de procentuele veranderingen in de spaarverschillen stortingen minus terugbetalingen) te bepalen ten opzichte van dezelfde maand van het voorgaande jaar. Daar de aldus berekende mutaties in de tijd gezien een erg grillig beeld vertonen, zijn van de maandelijkse percentages twaalf-maands voortschrijdende gemiddel den bepaald. Op deze wijze kunnen toeval lige uitschieters zoveel mogelijk worden uitgeschakeld zodat een gelijkmatiger beeld ontstaat. Voor het meten van de con junctuur is gebruik gemaakt van de binnen de Rabobankorganisatie ontwikkelde con junctuur-indicator. Deze indicator meet de twee belangrijkste exponenten van de con junctuur te weten de mannelijke werkloos heid en de industriële produktie. Van beide grootheden zijn per maand de procentuele veranderingen bepaald ten op zichte van dezelfde maand van het voor gaande jaar, waarna eveneens twaalf- maands voortschrijdende gemiddelden zijn berekend. Beide elementen zijn vervolgens via een puntensysteem samengevoegd tot één totaal-indicator. Aan de linkerzijde van de grafiek zijn twee schaalverdelingen opgesteld: de uiterst linkse (C.l.) voor de conjunctuur-indicator (de puntenwaarde van de indicator is hoog in perioden van hoogconjunctuur en laag in de laagconjunctuur) en rechts daarvan (S) voor de besparingen. De aandacht wordt erop gevestigd dat de schaalverde ling voor de besparingen is omgekeerd daar de relatie conjunctuur/sparen een an ti-cyclisch karakter draagt. Op deze wijze worden gelijkgerichte curven verkregen. De gevarengrenzen en de gemiddelde waarde duiden op de conjunctuur-indicator en geven aan wanneer conjunctuurstimu- lerende of -remmende maatregelen van de overheid gewenst zijn. Uit grafiek II blijkt dat er over het algemeen een duidelijk verband bestaat tussen de conjunctuur en de besparingen bij de Ra- bobanken, in die zin dat in de laagconjunc tuur de besparingen sterk toenemen en in de hoogconjunctuur afnemen. Dit verband is evenwel in een tweetal perioden niet respectievelijk minder duidelijk aanwezig. Zo nam in de periode 1965 medio 1966, toen de conjunctuur reeds afzwakte, de spaar- neiging niet noemenswaard toe. Mogelijk heeft de na 1964 (het jaar van de bekende loonronde!) snel toenemende ipflatie de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 36