inkomen en
financiering in de
landbouw
30
de inkomensontwikkeling
besparingen en investeringen
Op verschillende plaatsen is reeds geschreven en gesproken over de relatief
goede inkomensontwikkeling in de landbouw in het boekjaar 1972/73.
In dit artikel zal met name de samenhang van het inkomen met de financiering
worden belicht. Dit is overigens niet los te zien van de structurele ontwikkeling
in de landbouw. De gegevens hebben betrekking op landbouwbedrijven groter
dan 5 ha. De veredelingsbedrijven kleiner dan 5 ha en de tuinbouwbedrijven
vallen buiten deze analyse.
Dit artikel is tot stand gekomen in nauw overleg met het Landbouw Economisch
Instituut, dat de gegevens bereidwillig ter beschikking stelde. Het binnenkort
door dit instituut te publiceren Landbouw Economisch Bericht 1974 verschaft
ir. C. j m. van valkengoed uitgebreider informatie en analyse van een en ander.
Enkele bedrijfstakken uitgezonderd kan
1972/73 in het algemeen bestempeld wor
den als een jaar met een gunstige inko
mensontwikkeling. Het gemiddeld besteed
baar inkomen (na aftrek van belastingen
en sociale voorzieningen) lag circa 30
hoger dan het voorafgaande boekjaar en
circa 90 boven het niveau van 1970/71.
Daarbij mag niet worden vergeten, dat in
de genoemde jaren met'name in 1970/71
sprake was van een zeer matig inko
mensniveau. Ondanks dit voorbehoud kan
een gemiddeld besteedbaar inkomen van
35.600 alleszins redelijk worden genoemd.
Hierin is echter ook opgenomen de niet-
uitbetaalde arbeid van de meewerkende
gezinsleden, alsmede de berekende rente
over het eigen vermogen.
Bij een vergelijking met het inkomens
niveau buiten de agrarische sector mogen
we niet voorbijgaan aan de steeds hogere
eisen, die aan een ondernemer in de agra
rische sector gesteld worden.
De goede ondernemers hebben ook buiten
de agrarische sector goede inkomensmo
gelijkheden. Door het verschijnsel van
voortgaande schaalvergroting nemen de
risico's, waaraan het bedrijf bloot staat sterk
toe. In het inkomen moet als het ware een
premie opgenomen zijn voor het risico en
de onzekerheid, die de bedrijfsvoering met
zich meebrengt.
Daarnaast moet het besteedbaar inkomen
zoals nog zal blijken ook voldoende ruimte
bieden voor de financiering van de nood
zakelijke investeringen.
Bezien we de spreiding van het besteed
baar inkomen, dan valt op dat, ondanks het
vrij hoge gemiddelde, bij 21 van de be
drijven het besteedbaar inkomen lager was
dan 20.000.
Daartegenover bereikten 21 van de on
dernemers een besteedbaar inkomen bo
ven 50.000. De inkomensspreiding blijkt
bij de akkerbouwbedrijven groter dan in de
overige bedrijfsgroepen.
Deze grote spreiding moet worden toege
schreven aan verschillende factoren, waar
van de bedrijfsomvang, de produktierich-
ting en de ondernemerscapaciteiten de be
langrijkste zijn.
Het bovengenoemde besteedbaar inkomen
moet zowel toereikend zijn voor de gezins
uitgaven als voor de besparingen. Bekend
feit is, dat de gezinsuitgaven in de land
bouw nog steeds lager liggen (circa 10
dan buiten de landbouw. Veelal wordt dit
toegeschreven aan het lage inkomensni
veau in de landbouw.
Bij het relatief hoge inkomensniveau in
1972/73 is de achterstand in gezinsuitga
ven slechts voor een deel ingelopen. Ken
nelijk moet deze achterstand ook aan an
dere factoren worden toegeschreven, zoals
de noodzaak tot besparen, het bestedings
patroon en de berekeningswijze.
Naast de gezinsuitgaven wordt het be
steedbaar inkomen aangewend voor de be-
besparingen. Het zal niet verwonderlijk zijn,
dat de besparingen gedurende 1972/73,
absoluut en als percentage van het be
steedbaar inkomen, op een aanmerkelijk
hoger niveau lagen dan de voorafgaande
jaren. Dit is een logisch gevolg van de eer-
dergeschetste ontwikkeling.
De gemiddelde besparingen per bedrijfstak