16 belang voor de europese gemeenschap rimpels landinrichting landbouwbegroting in de tweede kamer sen Copa en de Commissie over de basisperiode voor de berekening van de kostenstijging, welke voor de prijsver hoging van belang is, aan de kant van het bedrijfsleven. Zij waren nl. met het bedrijfsleven van mening, dat de verhoging van het kostenniveau in 1973 zoveel mogelijk goedgemaakt moet worden in de prijzen van de daarop volgende periode. De Commissie daarentegen wilde uit gaan van een vierjarig gemiddelde, hetgeen uiteraard tot een lager gemiddeld percentage leidt. In het Nederlands parlement was het vooral drs. De Koning, ook lid van de Europese volksvertegenwoordiging, die op dit onderwerp inging. Ir. Voortman, die geen functie heeft in Europese organen, stak aanvankelijk de draak met de discussie over de Euro pese prijzen, de roulette, zoals hij het Europese overleg noemde, waarvan bij voorbaat vaststaat dat aan de spelers te weinig zou worden uitgekeerd. Daartoe uitgedaagd door de heer De Koning, gaf hij echter in de tweede ronde van het debat een meer serieus standpunt over de prijzen, waarbij hij het voorstel van de Europese Commissie aan de lage kant noemde en een optrekking daarvan, met name voor de akkerbouwprodukten, gewenst achtte. Daar mede schaarde de heer Voortman zich aan de zijde van de Minister, die in voorzichtige bewoordingen een over eenkomstig commentaar op de Commissievoorstellen gaf, zowel in de Tweede Kamer als in redevoeringen in andere openbare vergaderingen. Wat betreft de methode van kostenberekening, waar Copa en de Commissie een heel eind vorderden met een ge meenschappelijke aanpak, bleek dat naarmate het mo ment van de beslissing dichterbij kwam, de behoefte aan „objectieve" berekeningen sterk verminderde. Zoals reeds opgemerkt, de parlementariërs bleken er wel oren naar te hebben, maar de Ministers, die uiteindelijk de besluiten nemen, telden alleen argumenten die direct verband hou den met de belangen van de eigen landbouw en met het standpunt van hun onderscheidene Ministers van Finan ciën. Ook de Nederlandse Minister van Landbouw bleek in zijn gesprekken met het Landbouwschap niet erg onder de indruk van het gereken in Brussel; hij zei zich niet te kunnen voorstellen hoe men bij de zich steeds wijzigende monetaire verhoudingen een Europees kostencijfer kan berekenen. Daarmede werden zowel Copa als de Com missie, als waren zij illusionisten, ter zijde gesteld. De Brusselse prijsdiscussie heeft, wanneer dit blad ver schijnt, hopelijk haar afsluiting gekregen. De politiek, in dit geval een smeltkroes van verschillende nationale politie- ken, heeft daarbij uiteraard de doorslag moeten geven. Het mislukken van de logische uitbreiding van het werk terrein van de Europese Gemeenschap nadat alle lidstaten werden getroffen door de energiecrisis, borg het gevaar in zich van wat de Nederlandse staatssecretaris Brinkhorst noemde het ontrafelen van het reeds bereikte op het ge bied van de Europese integratie. Het landbouwprijsbeleid behoort nog steeds tot de verworvenheden op Europees gebied, ook al is door een gebrek aan monetaire samen werking de uitwerking van dit beleid in de verschillende lidstaten ondoorzichtig geworden. Zou echter het gemeen schappelijk prijsbeleid wegvallen, dan weerhoudt niets de lidstaten ervan om een eigen prijsbeleid te gaan voeren en daaraan het vrije verkeer van landbouwprodukten in de Gemeenschap ondergeschikt te maken. Daarom is het bagatelliseren van de pogingen van de Europese Com missie en van Copa om ondanks de monetaire moeilijk heden het Europese prijsbeleid een Europese grondslag te geven gevaarlijk. In het begrotingsdebat in de Tweede Kamer werden de rimpels vooral veroorzaakt door de woordvoerders van de progressieve partijen. D 66-er Beekmans sneed het pro bleem van de intensieve veehouderij aan, waarbij hij een opsomming gaf van bijna alle bedenkingen die tegen de zogenoemde bio-industrie zijn ingebracht, zonder deze bezwaren zelf overigens uitputtend te analyseren, hetgeen van een kamerlid ook niet steeds kan worden gevergd. De heer Beekmans vroeg dan ook om een nota van de Minis ter over dit onderwerp. Overigens gaf de heer Beekmans wel blijk van vertrouwen in de Nederlandse intensieve veehouderijbedrijven: „Toch meen ik", zo zei hij, „dat er in Nederland bio-industrie kan en mag zijn. Wij hebben een aantal mogelijkheden als de intelligentie van onze boeren, de goede kwaliteit van onze veterinaire diensten en de prima verbindingen." Dit vertrouwen is natuurlijk niet zonder betekenis, maar de negatieve werking die van de heer Beekmans' betoog op de intensieve veehouderij uitgaat, wordt er niet mee onge daan gemaakt; het is te hopen en eigenlijk ook wel te verwachten, dat de nota, die de Minister hierover uit zal brengen, constructiever zal zijn. Een andere rimpeling in het kamerdebat werd veroorzaakt door ir. Voortman, die vol onbehagen was over het sociale effect van het huidige landbouwbeleid. Hij sprak van „koude sanering" en „een eindeloos gerekte economische wurgdood" voor vele agrariërs. De heer Voortman kon zijn collega's in de Tweede Kamer niet duidelijk maken wat hem precies voor ogen stond; de heer Waalkens vroeg of de PvdA-woordvoerder er niet eens een boekje over kon schrijven. Duidelijk was wel dat de heer Voortman geen einde wil maken aan de structuurverbetering (schaalver groting, intensievering) van de landbouw, maar dat de vrije markt als onbereikbaar, maar toch maatgevend ideaal hem niet zint en dat hij aan de sociale doelstelling van het land bouwbeleid meer inhoud wil geven. Hoe dat moet ge beuren is door hem niet precies duidelijk gemaakt. Ook hier werd de Minister gevraagd een nota te maken, nl. een nota over het structuurbeleid, waarbij vooral op de inko mensongelijkheid in de landbouw zou worden ingegaan. Ditmaal liet de Minister zich niet tot een toezegging ver leiden; hij wil eerst het verslag afwachten van de com missie Kriellaars over het eventueel invoeren van een stelsel van toeslagen. De voorbereiding van de landinrichtingswet, welke de wet op de ruilverkavelingen moet vervangen en een ruimere doelstelling dan alleen een landbouwkundige moet krijgen, is vrij ongevoelig voor het politiek getij. Het tijdschema dat ten tijde van het ministerschap van de heer Lardinois werd opgesteld, wordt nog steeds vastgehouden, zodat er in 1976 een wetsontwerp is te verwachten. Minister Van der Stee heeft in het debat rondom zijn be groting wel enkele voorbereidende nota's in het vooruit zicht gesteld: de in 1972 ingestelde Commissie Land inrichtingswet streeft er volgens de Minister naar om in het najaar 1974 de hoofdlijnen van een landinrichtingswet

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 18