32 dr. siegfried holzer: ontwikkeling van landbouwkredietbank naar algemene bank een schril contrast 1967: bezinning op structurele moeilijkheden 1968 en 1969 twee stichtingen 1970-1972: Suriname hoe wordt de toekomst? impressies uit milaan Dr. Holzer besprak de ontwikkeling in onze landen van de coöperatieve banken tot algemene banken. Deze term „algemeen" houdt twee dingen in: ten eerste streven de banken naar een „algemeen" d.w.z. volledig pakket van diensten, en: zij bie den dat pakket in principe aan iedereen aan. Vandaar de termen "full service- bank" en „de bank voor iedereen". Type rend voor de ontwikkeling zijn ook zulke advententies als de in Nederland gebruikte tekst: „de helft van ons land spaart bij ons, de andere helft is welkom". Die ont wikkeling tot algemene bank is aan de coöperatieve banken van buiten af opge drongen, namelijk door de steeds fellere concurrentie van andere banken, en ook doordat de onmiddellijke omgeving van de landbouwkredietbanken veranderingen onderging. Tekenend is in dit opzicht de ontwikkeling van het ledenbestand van de Duitse Raiffeisenbanken, dat in 1882 nog voor 52 procent uit landbouwers bestond, en waarin het aandeel van de agrariërs in 1953 tot 21 procent was gedaald. Maar dat wekt weer nauwelijks bevreemding waneer men daarbij tevens weet dat in de vestigingsplaatsen van de desbetreffende banken in 1882 nog 40 procent van de in woners tot de landbouwers hoorden en in 1953 nog maar 20 procent. Hoe men echter ook denkt over die tendensen en hun oor zaken, vast staat wel dat de geschetste ontwikkelingen duiden op perfectionering en versterking van het coöperatieve bank wezen. Dat geldt zowel voor de meer doel gerichte marktbenadering als voor de ver ruiming van de service en voor de verbre ding van het werkterrein. Het valt daarbij nauwelijks te ontkennen dat de armoede en woeker in de diverse ontwikkelingslanden wel erg scherp af steekt bij al die voortdurende verbete ringen in het Westen. Zeker is ook dat ons werelddeel zich niet van trots op de borst mag kloppen over een overdadige hulp die het aan de derde wereld zou hebben geboden. Maar toch is het niet zo dat onze coöperatieve banken het con trast dat ons in Milaan opviel nooit zouden hebben gezien of daaraan harteloos zou den zijn voorbijgegaan. Ook al in vroegere CICA-congressen had de Afrikaanse situa tie en de noodzaak van steun regelmatig de aandacht en met name in de laatste jaren is er gewerkt aan daadwerkelijke hulp. Ongetwijfeld is het een begin op kleine schaal, maar het is een echt begin en acties op wereldniveau eisen nu eenmaal oriëntatie en voorbereiding, en daarna: groei. Wij vermelden enkele con crete gebeurtenissen uit die groei naar meer hulp, zoals zij tot nu toe verliep. Op het vorige, vierde, wereldcongres, ge houden in 1967 in Zürich, besprak de toen malige algemeen-directeur mr. Ph. C. M. van Campen van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank de typische structurele moeilijkheden waarmee de ontwikkelings landen te kampen hebben. Een van hun meest fundamentele problemen bestaat daarin dat zij hun agrarische produkten niet tegen hogere prijzen naar de rijkere landen kunnen uitvoeren. Bovendien is de ontwikkelingshulp van deze rijke landen meer gericht op de vestiging van industrie takken in de derde wereld de lonen zijn er immers laag dan op verbetering van de landbouw. De voedselproduktie per hoofd van de bevolking is in de ontwikke lingslanden sinds de tweede wereldoorlog niet gestegen, misschien zelfs gedaald. Bovendien is een werkelijk doeltreffende hulp op agrarisch gebied een moeizaam en langdurig proces, omdat de boeren in de ontwikkelingslanden meer behoefte hebben aan scholing en bijscholing en aan eenvoudige technische hulpmiddelen zo als ploegen en tractoren naast efficiënt ingerichte scholen, stallen en dergelijke dan aan de dure ingewikkelde en kostbare technische apparatuur die het Westen zo graag levert. Op de in november 1973 gehouden algemene vergadering van de Wereldvoedselorganisatie te Rome bleek, dat in dat alles tot nu toe nauwelijks iets is veranderd. Eén jaar later werd een eerste begin ge maakt met een poging tot daadwerkelijke hulp. De voormalige Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank bracht toen met haar aan gesloten banken in de Stichting „150 jaar Raiffeisen" een stamkapitaal bijeen waar van de helft aan projecten in ontwikke lingslanden zou worden besteed. In 1969 richtte de voormalige Coöperatieve Centrale Boerenleenbank een bijna gelijk soortige instelling op, de „Stichting Inter nationale Ontwikkelingshulp door Boeren leenbanken". Deze stichting die, zoals de naam zegt, eveneens de financiering van projecten in ontwikkelingslanden ten doei had, putte haar middelen niet uit een stamkapitaal, maar uit bijdragen uit de winst van de boerenleenbanken en van de centrale bank. Beide stichtingen hebben in diverse lan den tientallen projecten gefinancierd, o.a. in Indonesië, Ghana, Kameroen, Oeganda, maar ook in Zuid-Amerika, onder andere in de Nederlandse Antillen, in Uruguay, in Suriname. In diverse landen kon daardoor een „fieldman" worden aangesteld: een deskundige op coöperatiegebied, die uit het land zelf afkomstig was, en die zijn krachten ging geven aan de opbouw van agrarische coöperaties in zijn vaderland. Nu beide coöperatieve bankorganisaties in Nederland door fusie tot een eenheid zijn geworden, zullen ook de verdere activi teiten van de beide stichtingen worden gebundeld. Overigens doen om maar drie voorbeelden te noemen ook de Duitse coöperatieve banken aan ontwikke lingshulp, evenals de Amerikaanse en Canadese „credit-unions". (Wellicht dat een gecoördineerde aanpak het effect kan vergroten.) Sinds begin 1970 werd gewerkt aan de voorbereiding van een bank ten behoeve van de landbouw in Suriname. De agra rische sector omvat daar niet minder dan dertig procent van de beroepsbevolking en de landbouw kampt er met allerlei financiële en organisatorische problemen. In april 1972 werden die voorbereidingen met succes bekroond door de oprichting, in Paramaribo, van de Landbouwbank. In het aandelenkapitaal van de bank nam het Land Suriname deel, evenals de Centrale Rabobank, elk voor vijftig procent. In juli 1972 opende de bank in Paramaribo haar eerste kantoor, in oktober opende ze haar eerste bijkantoor in Nickerie. De bank stelt zich blijkens haar statuten ook ten doel de oprichting van agrarische coöperaties en het geven van deskundige begeleiding aan zulke coöperaties. Vormen die activiteiten een eindpunt of een eerste begin? Zullen de hulpacties van de coöperatieve banken werkelijk groeien? Alleen de toekomst zal ons dat leren.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 34