Je derdewereld? 31 het landbouwkrediet in afrika: kleine bedrijven de financiering twee grote hinderpalen drs. r. r. freeman behoefte aan zekerheid daartegenover het westen e. a. jaenke: ontwikkelingen in het amerikaanse coöperatieve krediet In Afrika werkt volgens prof. DelI'Amore 70 procent van de beroepsbevolking in de landbouw. In sommige landen ligt dat per centage zelfs aanzienlijk hoger: 86 procent in Opper-Volta, 88 in Ethiopië, 89 in Soma lië en in Oeganda, en in minstens vijf andere landen ligt het boven de 90 procent (o.a. in Tanzania, Ruanda, Burundi, Niger). Er heerst een groot tekort aan kapitaal. In de koloniale tijd hadden de diverse „moederlanden", die met eigen banken de handel financierden, er geen belang bij de Afrikanen te scholen, noch op agrarisch gebied, noch op het terrein van het bank wezen. Toen het koloniale systeem afliep ontstond er een sterke tendens naar in dustrialisatie, met daarbij een trek naar de stad, en een onttrekking van arbeidskrach ten aan het platteland. De meeste Afri kaanse landbouwbedrijven zijn kleine en financieel zwakke familiebedrijven, waar van de ontwikkeling afhangt van de familie- of gezinsstructuur. Zij maken mini male winsten, ze kunnen zich tegen hun bedrijfsrisico's niet of nauwelijks verzeke ren, en ze hebben geen toegang tot het bankwezen of tot de kapitaalmarkt, die „normale" rentepercentages bedingen. In het algemeen werken deze bedrijven met weinig eigen kapitaal en met over matig veel geleend geld, en voor leningen zijn ze maar al te vaak aangewezen op handelaren die woekerrenten bedingen. Een Afrikaanse spreker, de heer Auguste Daubrey wij komen op zijn verhandeling later terug gaf cijfervoorbeelden waarin een leenrente voorkwam van honderd pro cent. „De woeker", aldus prof. DelI'Amore, „is een gesel van het hele Afrikaanse con tinent". Voor de landbouwfinanciering heb ben de handelsbanken geen belangstel ling, en de hulp van de zo veelbelovende internationale instellingen als b.v. de We reldbank, werd tenslotte een teleurstelling doordat ook tyeze instellingen een te hoge rente bedongen. Van veel groter betekenis zijn in Afrika de kredietcoöperaties. In sommige landen, zoals in Senegal, zijn het tevens aan- en verkoopcoöperaties, elders (b.v. in Kenia, Tanzania, Kameroen, Nige ria, Lesotho) beperken zij hun activiteiten tot het verstrekken van krediet. Zij finan cieren met behulp van spaargelden, maar voor investeringskredieten die de land bouw in groeiende mate nodig heeft tal loze landbouwers hebben zelfs geen schuur waarin ze de oogst tijdelijk kunnen opslaan zal het op den duur nodig zijn om ook gelden aan te trekken door plaat sing van obligaties of andere schuldbrie ven op de kapitaalmarkt. Er zijn echter in Afrika twee fundamentele hinderpalen die funest zijn voor de ontwik keling van landbouw en landbouwkrediet. De eerste bestaat in het gemis van een goed geordende regeling van de grond eigendom met een kadaster waarin ieders onroerende rechten zijn vastgelegd. In een land zonder kadaster ontbreekt immers de mogelijkheid van kredietverlening onder hypothecaire zekerheid. Prof. DelI'Amore noemt het een „illusie" te menen dat de Afrikaanse landbouw zich op den duur zal kunnen ontplooien zonder fundamentele wijziging op dit punt. En een tweede hinderpaal is van monetaire aard. Er zijn namelijk in Afrika landen zonder circulatie bank, ja zelfs zonder eigen geldsysteem (Liberia), en de landen van West-Afrika (Dahomey, Ivoorkust, Mauretanië, Niger, Senegal, Togo en Opper-Volta) hebben geen eigen maar een gemeenschappelijke centrale bank. Het is duidelijk dat de des betreffende regeringen daardoor niet in staat zijn tot het voeren van een eigen autonome monetaire politiek, b.v. ter hand having van de geldswaarde. Het is ook duidelijk dat dit niet ten goede kan komen aan de ontwikkeling van een bankwezen, aan de vorming van besparingen, het ver strekken van kredieten e.d. De tweede spreker over Afrika was de heer Auguste Daubrey, die in Abidjan in Ivoor kust algemeen directeur is van de Natio nale Bank voor Agrarische Ontwikkeling. De heer Daubrey benadrukte dat de Afri kaanse landbouwer in onzekerheid leeft, niet alleen over de oogsten die hij mag ver wachten, maar ook over de wijze waarop hij zijn besparingen veilig kan stellen. Wat hij nodig heeft is een goed geoutilleerd en gespreid bankwezen dat hem zekerheid en veiligheid biedt desnoods zonder enige rentevergoeding. Kortom: op dit punt is de situatie in veel landen van Afrika nu hetzelfde als destijds onder de Nederlandse landbouwers die immers aan het einde van de vorige eeuw een eigen bankwezen misten. Met veel voorbeelden maakte de heer Daubrey dui delijk dat de gemiddelde landbouwer in Afrika anders dan veel Europeanen denken een opmerkelijk spaarzaam man is, aan wie vertrouwde en eerlijke bancaire hulp goed is besteed. Op het bij zonder levendige, en met veel voorbeelden geïllustreerde betoog van de heer Daubrey hopen wij terug te komen in een afzonder lijk artikel. Uiteraard is in Milaan niet alleen over Afrika gesproken. Diverse rapporten waren gewijd aan ontwikkelingen in het Westen, en de teneur van deze rapporten stond diametraal tegenover die van de Derde Wereld. Want wie het landbouwkrediet beschrijft zoals zich dat in de „blanke" landen heeft ontwikkeld, hoeft tegenwoor dig geen melding meer te maken van door handelaars bedongen woekerpercentages of van een gemis aan eigen banksystemen, en ook niet van een gebrek aan investe ringskredieten of verzekeringsmogelijkhe den of van een tekort aan veiligheid van het spaargeld dat men vergaart. Andere sprekers beschreven „andere" ontwikke lingen, en wel met name in Amerika, Duits land en Nederland. In een vorige aflevering van dit blad heb ben wij al uitvoerig aandacht geschonken aan de ideeën die dr. Verhage in Milaan presenteerde over marketing als een nieu we en meer op de markt gerichte aanpak, die hij belichtte als een toegangsweg naar nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het coöperatieve bankwezen. Over ontwikke lingen in Amerika en in Duitsland spraken respectievelijk de heren E. A. Jaenke uit Washington, en dr. Siegfried Holzer uit München. De agrarische ontwikkelingen in Amerika verlopen langs dezelfde lijnen als in onze Oude Wereld. Ook daar vindt men voort schrijdende mechanisatie, steeds grotere kredietbehoeften, bedrijfsvergroting, ver mindering van het aantal kleinere familie bedrijven, trek naar de stad. Het is duide lijk dat de 1020 landbouwkredietbanken van het coöperatieve „Farm Credit System" de invloeden daarvan ervaren. Dit bankstelsel, waarvan de boeren zelf de eigenaars zijn, is opgericht in een tijd van agrarische moeilijkheden in 1916. Het om vat dertien banken voor de financiering van (agrarische en niet-agrarische) coöpe ratieve bedrijven, en 1.007 banken die de financiering van niet-coöperatieve land bouwbedrijven verzorgen. Globaal gezegd nemen zij in totaal een vijfde deel van het korte, en een kwart van de langere agra rische financiering voor hun rekening.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 33