een goed jaar,
maar
De tijd van het terugblikken en
vooruitzien ligt al weer achter ons,
maar het is toch de moeite waard
hier nog te vermelden dat het
jaar 1973 voor de Nederlandse
landbouw geen slecht jaar wordt
genoemd. In deze tijd van
economische moeilijkheden en
stijgende kosten, mag daar wel
eens de aandacht op worden
gevestigd.
16
drs. m. I. de heer
het beleid
De voorzitter van het Landbouwschap, ir. C. S. Knottnerus,
heeft in zijn eerste toespraak van het nieuwe jaar tot zijn
Bestuur gezegd dat ondanks de toegenomen kosten het
agrarisch inkomen met 3% in 1973 is toegenomen. De
bruto-produktie steeg tot 14,7 miljard gulden, de waarde
van de agrarische export tot 15 miljard en het verschil tus
sen de agrarische import en export tot 5,5 miljard.
Met dit laatste heeft de land- en tuinbouw weer een posi
tieve bijdrage geleverd tot de betalingsbalans; in dit op
zicht is ons land nog steeds een agrarisch land, want wat
industriële produkten betreft is de invoer groter dan de uit
voer. Uiteraard wordt een deel van de ingevoerde indus-
trieprodukten door de landbouw gebruikt, maar over het
geheel genomen is de agrarische sector toch een belang
rijke stut voor de handels- en betalingsbalans.
Bijna alle sectoren van de land- en tuinbouw hebben vol
gens ir. Knottnerus op een bevredigend jaar kunnen terug
zien. De akkerbouw ging niet slecht, de veehouderij moest
het met iets mindere resultaten doen dan in 1972, maar
lijkt geen reden tot klagen te hebben. Zelfs de pluimvee-
houderij, vaak een zorgenkind, komt met - voor zijn doen -
gunstige resultaten uit de bus. De paardenhouderij kreeg
ditmaal speciale aandacht, niet zozeer met het oog op de
energiecrisis, als wel het toenemend belang voor recreatie
en sport en daarmede voor de vorming van het agrarisch
inkomen.
Matige resultaten moesten ditmaal vermeld worden in ge
deelten van de tuinbouw, jarenlang de groeisector bij uit
stek. De verwarmde groente- en bloementeelt onder glas
heeft nog een bevredigend jaar achter de rug, maar de
prijsvorming van de bloemen was reeds sterk teruggegaan
en de resultaten van de bloembollen waren in 1973 zeer
matig.
Ook de prijsvorming van de fruitoogst van 1973 noemde de
heer Knottnerus niet goed in vergelijking met die van het
vorig jaar, terwijl het in de champignonteelt ook in verge
lijking met 1972 volgens hem veel minder is geweest. Het
is overigens duidelijk dat op de resultaten van de tuinbouw
de zware hypotheek van de oliecrisis ligt en daaruit voort
vloeiende hoge prijzen.
Wat betreft het door de Nederlandse overheid gevoerde
beleid was de heer Knottnerus sober in zijn commentaar.
Hij vermeldde de teruggang van de afvloeiing, welke
samenhangt met de economische situatie: betrekkelijk
goed in de landbouw en niet erg gunstig daarbuiten.
Ook de overgang naar de Europese regeling, welke iets
minder biedt dan de voorafgaande nationale, betekende
dat in 1973 minder saneringsaanvragen werden ingediend.
Een pluspunt is het ten uitvoer brengen van de Brusselse
rente-subsidies; hier is ons land overigens enkele stappen
voor op de andere lidstaten, die nog steeds worstelen met
de toepassing van de E.G.-richtlijn in hun nationale rege
lingen.
Een slepende kwestie is de financiering van de gezond
heidszorg aan het worden; na de vermindering van de
overheidsbijdrage in 1972 is er nog steeds geen definitieve
regeling voor deze gecombineerde activiteit van overheid
en bedrijfsleven. Eenzelfde langgerekte zaak is de afschaf-