gewijzigd consumptiepatroon en gevolgen voor detailhandel detailhandelskanalen 26 detailhandel tegenwerking van gemeentebesturen - ter bescherming van de plaatselijke middenstand grossiers en fabrikan ten - vanwege het doorbreken van de verticale prijs binding - kregen deze witte winkels duidelijk steeds vas tere grond onder de voeten. De forse groei van deze bedrijven moet gezien worden als reactie op het verschijnsel 'trading up', dat zich in de traditionele detailhandel voordoet. Onder 'trading up' wordt verstaan de neiging van de ondernemer bij de be nadering van zijn cliënt meer ruimte te geven aan de factor service. Als hoofdoorzaak voor dit verschijnsel moet de wens van de ondernemer om een eigen plaats in deze markt te ver overen, worden genoemd. Het blijkt, dat deze eigen plaats het beste bereikt en verdedigd kan worden door middel van het geven van meer service, wat echter weer een prijsverhogend effect heeft. Prijsverlaging bij een geringere serviceverlening wordt in het algemeen als minder effectief gezien, daar dit door de concurrentie gemakkelijk nagevolgd kan wor den. Een andere oorzaak voor aarzeling moet worden gezocht in de stelling, die de gemiddelde consument nog steeds hanteert, dat goedkoop duurkoop is. Doordat dit verschijn sel van 'trading up' algemeen is, ontstaat er aan de onder zijde van de markt een vacuüm, dat weer mogelijkheden schept voor nieuwe detailhandelsvormen, die met weinig service starten, zoals bijvoorbeeld vorengenoemde witte schuren. Deze detailhandelsvormen aan de onderkant van de markt hebben als kenmerk: een agressieve prijspolitiek, waardoor zij met kleine winstmarges werken, maar door de geringe service ook met lage kosten. Echter ook hier kan men op den duur het verschijnsel waarnemen, dat de ondernemer zich tracht te onderschei den van zijn directe concurrenten. Dit proces zal versneld worden, doordat het grootfiliaalbedrijf en de warenhuizen zich ook in de strijd gaan werpen met de mammoet- zelfbedieningswarenhuizen. In 1972 bezat Nederland nog maar 12 van dergelijke zelf bedieningswarenhuizen, te weten: 8 (super)vendets van V D, 3 Miro's van Albert Heijn en 1 Familia van Schuite- ma (Centra). In de ons omringende landen, zoals West-Duitsland, Zwe den, Frankrijk en België is het grote zelfbedieningswaren huis onder namen als superstore en hypermarkten, al een vertrouwde distributievorm. Nederland is wat dit betreft een beetje achterop geraakt, onder meer omdat altijd per afzonderlijke artikelengroep in een warenhuis of super markt een afzonderlijk diploma aanwezig moest zijn. Met de inwerkingtreding van de Vestigingswet Detail handel per 1 augustus 1972 is daarin een sterke vereen voudiging gekomen. In de komende jaren zal het aantal zelfbedieningswarenhuizen belangrijk worden uitgebreid. Worden alle huidige plannen gerealiseerd, dan zal men in 1980 circa 100 van deze giganten in ons land aantreffen. Om een duidelijk beeld te krijgen van de veranderde situatie, kan men de jaren 1972 en 1950 met elkaar ver gelijken. In 1972 liep van de totale consumptieve bestedingen door gezinshuishoudingen (ter waarde van 83 miljard) 57,8% via de detailhandel. In 1950, toen de totale consumptieve bestedingen ƒ13 miljard bedroegen, ging hiervan nog 72% naar de detailhandel. Deze toename van de bestedingen buiten de detailhandel is vooral terug te voeren op de toename van de beste dingen aan gezondheidszorg (van 2% van de totale be stedingen in 1950 tot 6% in 1970) en de toename van de bestedingen van de Nederlander in het buitenland (van 0,8% tot 3,6%). Verder zijn er onder andere nog toe nemende bestedingen aan: verzekeringsdiensten, vloei bare brandstoffen, huren, elektra, gas en water etc. De gevolgen van deze stijging van de bestedingen buiten de detailhandel zijn het duidelijkst te constateren in de categorie voedings- en genotmiddelen. In 1950 ging 37% van de totale bestedingen naar deze groep, in 1972 is dit naar schatting nog slechts 27 Als men deze grote groep verdeelt in branches, dan blijkt er slechts één branche een groter deel van de consumptieve beste dingen binnen te halen, te weten de drankensector. Werd er in 1950 2% van de totale bestedingen aan drank uitgegeven, en 3% aan brood, in 1972 werd 3,1 van de totale bestedingen aan drank uitgegeven en illustratief is, dat het broodverbruik is gedaald naar 1,4%. Zet men naast deze percentages de absolute bedragen, dan merkt men eigenlijk pas, welke enorme sommen geld aan deze artikelen besteed worden. In 1950 ging er aan alcoholische en niet-alcoholische dranken voor 250 miljoen over de toonbank (aan brood was dat 380 miljoen). In 1972 was dit gegroeid tot circa 2.500 miljoen (het broodverbruik steeg tot 1.120 miljoen). De cijfers met betrekking tot de consumptieve bestedingen via de detailhandel geven een overzicht van de totale detailhandel. Men kan echter verschillende distributie kanalen onderscheiden, zoals grootfiliaalondernemingen, bijvoorbeeld Albert Heijn, De Gruyter etc., warenhuizen, bijvoorbeeld V D, de Bijenkorf etc., verbruikerscoöpera ties, verbruikersmarkten, postorderbedrijven en de zelf standige detaillisten uit het midden- en kleinbedrijf. Van de totale consumptieve bestedingen de totale om zet) in de detailhandel ging in 1972 23,8% naar de groot filiaalbedrijven en warenhuizen, 1,2% naar de verbruikers coöperaties, 2% naar de verbruikersmarkten, 0,9% naar de postorderbedrijven en 72,1 naar het midden- en kleinbedrijf. In 1968 nam het marktaandeel van de grootfiliaalbedrijven en warenhuizen toe tot 24,8%, daarna trad een lichte daling in. Bij het midden- en kleinbedrijf kan men het tegengestelde waarnemen: tot 1968 daalde het marktaandeel tot 72,9% (incl. verbruikersmarkten), daarna stijgt het marktaandeel weer. Maakt men het onderscheid tussen voedings- en genot middelen enerzijds en duurzame en overige consumptie goederen anderzijds, dan blijkt de stijging van het markt aandeel van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel uitsluitend te zijn veroorzaakt door de categorie duurzame en overige consumptiegoederen. De grootfiliaalbedrijven en de warenhuizen bijvoorbeeld moesten in de jaren 1970 en 1971 duidelijk een veer laten in de onderstaande pro- dukten c.q. branches:

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 28