aanvullende instrumenten
24
enkele cijfers
slotopmerking
kredietbeheersing
11 van 80 8,8
6 van 20 1,2
10,0
11 van 20 2,2
6 van 80 4,8
7,0
indien alleen de x van toepassing zou zijn, de aanwezige
liquiditeitsreserve gelijk zijn aan de vereiste liquiditeits
reserve bij 12,5% voor groep A en 35%
voor groep B. Dus een verschil in x.
Teneinde nu een uniforme regeling voor de x en een ge
lijke uitgangssituatie voor beide groepen te verkrijgen,
zijn de lange gelden erbij gehaald.
Er zal sprake zijn van een evenwichtssituatie voor beide
groeperingen, indien de x 11 en y 6 wordt. Voor
zowel A en B zal dan de vereiste liquiditeitsreserve gelijk
zijn aan de aanwezige.
Voor groep A geldt:
Aanwezige liquiditeitsreserve 10,0
Vereiste liquiditeitsreserve:
Voor groep B geldt:
Aanwezige liquiditeitsreserve 7,0
Vereiste liquiditeitsreserve:
Bij de vaststelling van de hoogte van het y-percentage
dient tevens zoveel mogelijk aansluiting gezocht te worden
bij de geldende praktijk van de onderhavige groepen kre
dietinstellingen.
Het zal duidelijk zijn dat D.N.B. door middel van een ver
hoging van de x de groei in de kredietverlening en de be
leggingen kan afremmen. Immers, het bedrag waarmede
de vereiste liquiditeitsreserve vermeerderd moet worden,
kan niet meer voor de kredietverlening aangewend wor
den.
In het begin is gesteld dat de monetaire politiek zich richt
op de beheersing van de geldhoeveelheid in de ruime zin.
Omdat spaargelden en overige lange passiva hier geen
deel van uit maken, zal in tijden van het aantrekken van
de monetaire restrictieteugels alleen de x en niet de y ver
hoogd worden.
Een verhoging van de x betekent in feite een binding van
de vrije liquiditeiten bij het bankwezen. Deze vrije liqui
diteiten kunnen dan niet meer in aanmerking komen voor
de kredietverlening. Ook door middel van openmarkt
transacties in schuldtitels, die geen deel uitmaken van de
liquiditeitsreservecomponenten en door middel van swap
transacties in deviezen kan een deel van de vrije liquidi
teiten gebonden worden. Tenslotte biedt ook de aanvul
lende kasreserve in het kader van het systeem van indi
recte kredietbeheersing de mogelijkheid van liquiditeits
afroming.
Het bovengenoemde instrument van monetaire politiek
wordt gehanteerd in het kader van het sociaal-economisch
toezicht van D.N.B. op het bankwezen. Daarnaast kennen
wij ook het bedrijfs-economisch toezicht. Hoewel beide
woorden op elkaar lijken is het verschil in toezicht bepaald
groot. Het bedrijfs-economisch toezicht vindt om een ge
heel andere reden plaats; het geschiedt in het belang van
de crediteuren der kredietinstellingen en het uit zich in
richtlijnen ten aanzien van de solvabiliteit en de liquiditeit
van de geregistreerde kredietinstellingen (Wet Toezicht
Kredietwezen). Solvabiliteit betekent dat een bank vol
doende eigen vermogen moet hebben om eventuele ver
liezen op kredieten in rekening-courant en leningen te
kunnen opvangen terwijl de liquiditeit inhoudt dat een
bank over voldoende gelden in kas of over voldoende kort
lopende vorderingen moet beschikken om aan opvragingen
van cliënten te kunnen voldoen. Zowel op het gebied van
de solvabiliteit en de liquiditeit zijn richtlijnen geformu
leerd. De interne liquiditeitsregeling die van toepassing is
in onze organisatie dient mede in dit licht te worden ge
zien.
Zij heeft dus verwantschap met de bedrijfseconomische
liquiditeitseisen van D.N.B. Het begrip liquiditeitsreserve
dient derhalve niet verward te worden met de liquiditeit die
door de bank uit bedrijfs-economische overwegingen
wordt aangehouden. Daarbij komt nog dat de bedrijfs
economische liquiditeitseisen niet variabel zijn, hetwelk
de liquiditeitsreserve-eisen wel zijn.
Medio juli 1973 werd gestart met een x 8% bij een
y 7%, zowel voor de coöperatieve banken als voor de
handelsbanken. Dit betekende dat de collectiviteit van de
coöperatieve banken en handelsbanken nog over enige
vrije ruimte ten aanzien van de liquiditeitsreserve be
schikte. Een van de voornaamste redenen dat gestart werd
met een x die onder de evenwichtswaarde - 14% - lag,
moet gezocht worden in de omstandigheid dat het bank
wezen de gelegenheid kreeg in te spelen op/in het nieuwe
systeem.
Zolang die collectiviteit nog over een vrije ruimte beschikt,
spreekt men van de lichte fase van het systeem van in
directe kredietbeheersing. Daarna is de x tweemaal met
een punt verhoogd, doch sterk gewijzigde omstandig
heden noopten tot een herberekening van de evenwichts-
waarden. Medio december werd bekendgemaakt dat voort
aan de y op 6% gesteld werd en de x bedroeg gedurende
de liquiditeitsreserve-periode 20 december 1973 - 16 ja
nuari 1974 9
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat zowel de x
als de y voor de Rabobankorganisatie zowel op de aan
gesloten banken als de Centrale van toepassing is.
Naar het zich thans laat aanzien zal het systeem van in
directe kredietbeheersing een permanent karakter krijgen.
Dit permanente karakter behoeft evenwel niet te impli
ceren dat de onder de regeling vallende banken te allen
tijde onder de druk van de kredietbeheersing zullen staan.
Het is mogelijk dat de x op een dusdanig niveau wordt
gesteld dat de banken geen enkele moeite hebben met
de voorgeschreven liquiditeitsreserve: de aanwezige zullen
dan de vereiste liquiditeitsreserve ruim overtreffen.
Met name in tijden van stagnerende economische ontwik
keling zal de x op een laag niveau gezet worden.
Thans kan de vraag gesteld worden of in de huidige om
standigheden nog wel een strenge kredietrestrictiepolitiek
wenselijk is.
Recente herziene prognoses van de zijde van het Centraal
Planbureau geven dat door de oliecrisis de Nederlandse
economie in 1974 afstevent op een stagflatie - geen groei
en sterke prijsstijgingen Het moet niet uitgesloten ge
acht worden dat zodoende de oliecrisis de aanloopfase
van het systeem van indirecte kredietbeheersing lager
doet uitvallen dan een halfjaar geleden gedacht werd.