systeem van indirecte
kredietbeheersing
liquiditeitsreserve
toevertrouwde gelden
vaststelling van de x en y
23
directe kredietbeheersing. Immers, het feit dat alle banken
de korte kredietverlening maar met een bepaald percen
tage mochten laten toenemen, betekende min of meer een
bevriezing van de concurrentieverhoudingen. Voorts leen
de het systeem zich in onvoldoende mate voor een con
junctureel flexibele toepassing: wanneer er geen restrictie
bestond deed zich soms een aanzienlijke stijging voor van
de korte kredietverlening, hetwelk bijdroeg tot de latere
verhitting van de economie.
Na overleg met de representatieve organisaties van het
bankwezen heeft D.N.B. in juli 1973 een systeem van in
directe kredietbeheersing ingevoerd. Dit systeem komt
voor een deel tegemoet aan de bezwaren die het directe
systeem opriep en past voorts beter in het streven naar
monetaire harmonisatie in de landen van de E.E.G.,
Zo kent de Bondsrepubliek het zogenaamde „Mindest-
reservensystem" hetwelk inhoudt dat de banken een be
paald percentage van de toevertrouwde gelden renteloos
bij de Bundesbank moeten aanhouden.
In het Verenigd Koninkrijk bestaat sedert twee jaar ook
een systeem van indirecte kredietbeheersing: de banken
dienen een liquiditeitsreserve aan te houden ten bedrage
van 12V2 °/o van de korte toevertrouwde gelden inclusief
de aan toonder luidende termijndeposito's ongeacht de
looptijd. Daarnaast dienen de banken nog 5% van die
toevertrouwde gelden in een rentegevend tegoed bij de
Bank of England aan te houden. In Rabobank no. 11, 1973
pag. 70 heeft u kunnen lezen dat de systemen van krediet
beheersing in de lidstaten van de E.E.G. een zekere evo
lutie ondergaan. De president van D.N.B. stelde in zijn
jubileumrede op 18 oktober 1973 in Eindhoyen dat het
systeem van indirecte kredietbeheersing één van de be
langrijkste instrumenten op het gebied van kredietbeheer
sing zal worden, doch dat de hantering van directe me
thode af en toe niet uitgesloten moet worden.
Wat houdt nu het systeem van indirecte kredietbeheersing
in?
Zoals het bijvoeglijk naamwoord reeds zegt, wordt bij
voornoemd systeem een indirect verband met de krediet
verlening gelegd.
Centraal staat de liquiditeitsreserve, die uit een aantal
debetposten bestaat. Door nu deze verplicht aan te hou
den liquiditeitsreserve te vergroten of te verkleinen kan
men invloed uitoefenen op de groei van de kredietverle
ning en van de beleggingen. Immers, hoe groter de liqui
diteitsreserve is, des te minder ruimte er overblijft voor de
kredietverlening en de beleggingen. De liquiditeitsreserve
is opgebouwd uit de volgende componenten:
1. Nederlands schatkistpapier en andere kortlopende vor
deringen op het Rijk;
2. Netto vorderingen op wisselmakelaars;
3. Kortlopende vorderingen op de lagere overheid tot 2%
van de toevertrouwde gelden;
4. Principieel herdiscontabel en beleenbaar verklaarde
wissels onder het export-financieringsarrangement;
5. Speciale valuta-swaps;
6. Tegoed bij D.N.B., voorzover het niet betrekking heeft
op een verplichte kasreserve.
Men heeft de bovengenoemde posten gekozen omdat de
omvang daarvan dagelijks bekend is op de hoofdkantoren
van de handelsbanken en bij de Centrale Bank. Per liqui-
diteitsreserveperiode, die een maandperiode bedraagt en
ingaat op de donderdag na de 15e van een kalender
maand, wordt de gemiddelde stand van deze zes posten
berekend: dit is dus de aanwezige liquiditeitsreserve per
periode.
Het spreekt vanzelf dat het bedrag aan aanwezige liqui
diteitsreserve vergeleken moet worden met het bedrag aan
vereiste liquiditeitsreserve. Het vereiste bedrag wordt be
paald door een bepaald percentage van de toevertrouwde
gelden.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ver
plicht aan te houden liquiditeitsreserve tegenover de korte
toevertrouwde gelden en die tegenover de lange toever
trouwde gelden. In de wandeling wordt het percentage
over de korte gelden - voornamelijk rekening-courant geld
en deposito's - de x genoemd, terwijl y de benaming is
voor het percentage over de lange toevertrouwde gelden
- spaargeld -.
De bepaling van de toevertrouwde gelden geschiedt op
basis van het gemiddelde van de laatste driemaand-
ultimo's.
In het begin van onze uiteenzetting is gesteld dat de mone
taire politiek zich richt op een bewaking van de liquidi
teitsquote, zijnde de primaire en secundaire liquiditeiten,
gedeeld door het nationaal inkomen. Spaargelden maken
evenwel geen deel uit van deze liquiditeiten. Toch spelen
ze mee in het systeem van indirecte kredietbeheersing.
Het mede-opnemen van de lange gelden in het systeem
van indirecte kredietbeheersing moet gezien worden in het
licht van het verschil in balansstructuur tussen de coöpe
ratieve banken en de handelsbanken. Zou men alleen de
liquiditeitsreserve en de korte toevertrouwde middelen
nemen, dan verkrijgt men voor de coöperatieve banken,
die verhoudingsgewijs over meer lange toevertrouwde gel
den beschikken, een ander percentage dan voor de col
lectiviteit van de handelsbanken. Een introductie van een
dergelijk systeem zou gemakkelijk tot concurrentieversto
ring kunnen leiden.
Door nu ook de lange toevertrouwde gelden in het systeem
op te nemen, kan een gelijke uitgangspositie voor de ver
schillende groepen van kredietinstellingen verkregen wor
den.
Met behulp van een kort voorbeeld kan het bovenstaande
toegelicht worden. Stel kredietinstellingen van groep A
beschikken over 10,0 aan werkelijke liquiditeitsreserve ge
durende een bepaalde periode en groep B over 7,0. De
korte en lange toevertrouwde gelden bedroegen toen ge
middeld 80 en 20 voor groep A en 20 en 80 voor groep B.
A
Liquiditeits
Korte toevertr. gelden 80
reserve
10,0
Lange toevertr. gelden 20
B
Liquiditeits
Korte toevertr. gelden 20
reserve
7,0
Lange toevertr. gelden 80
Uitgaande van bovenstaande balansen die de gemiddelde
cijfers weergeven over een bepaalde basisperiode, zou,