onzekerheid: ook voor de landbouw Het jaar 1973 heeft vele onzekerheden achtergelaten: zoals de energiecrisis en een niet steeds duidelijke houding van de Europese landen daarbij. Zowel nationaal als internationaal heeft de landbouw met deze onzekerheden te maken. De gebeurtenissen volgen elkander vrij snel op, zodat een weergave ervan in dit maandelijks overzicht niet anders dan onvolledig kan zijn. 16 onzekerheid drs. m. I. de heer Minister-president Den Uyl heef in zijn toespraak voor televisie en radio op 3 december de energiecrisis min of meer officieel vastgesteld. Het was toen al bekend dat de verminderde aanvoer van olie niet alleen tot autoloze zon dagen maar ook tot de distributie van benzine zou gaan leiden. Ook was het bekend dat ons land zou pogen om van de E.G.-partners een daadwerkelijke blijk van solida riteit te verkrijgen wat het olietekort betreft. Ook had de regering laten blijken dat de prijzen en de inkomens onderworpen zouden worden aan overheidstoezicht waar voor een z.g. machtigingswet aan de Staten-Generaal werd voorgelegd. Twee uitspraken van Den Uyl bleven hangen en werden onderwerp van een langer durende discussie: ,,de zwaar ste lasten op de sterkste schouders" en ,,zo bezien, keert de wereld van voor de oliecrisis niet terug". Het eerste zou toegepast moeten worden bij het inkomensbeleid; het tweede zou betekenen dat ook na de crisis de energie kosten zo hoog blijven dat bij eenzelfde of zelfs grotere menselijke inspanning de welvaart minder snel dan in het verleden toeneemt. In de commentaren op zijn toespraak kreeg de premier het verwijt dat hij niet meer gegevens over de aard van de crisis verstrekte. Een week later kwamen deze cijfers wel, nl. in de zogeheten olienota. Daarin werd een terug gang in de beschikbare olie voor de eerstkomende maan den van 25% geschat; een teruggang die zonder bijzon dere maatregelen een verdubbeling van de werkeloosheid met zich zou brengen en een vermindering van produktie met 10 Van de beschikbare olie werd 75 door het bedrijfs leven gebruikt, waarvan 5,7% door de landbouw, onge veer in gelijke verhouding als de bijdrage tot het natio naal inkomen. Ruim de helft van het energieverbruik door de land- en tuinbouwbedrijven betreft olie. Het is duidelijk dat vooral de tuinbouw onder glas bij draagt tot deze totaalcijfers voor de agrarische sector. In de loop van november was voor de tuinbouw de afhanke lijkheid van de olie reeds duidelijk gebleken. Daar kwam nu echter ook nog de intensieve veehouderij bij die vooral warmte-energie nodig heeft in de vorm van propaan. In het Bestuur van het Landbouwschap werd dit probleem naar voren gebracht. Aangezien de leveranciers de distributie van het schaars geworden propaangas in handen hebben, waren de pluim veehouderijen en varkensbedrijven geheel afhankelijk van hun relatie met hun leverancier. Omdat de onzekerheid van de voorziening daardoor te groot was geworden, vroeg het Landbouwschap om naast de distributie van benzine ook het propaangas op de bon te doen. Een week later bleek de overheid tot dezelfde conclusie te zijn gekomen en werd propaan opgenomen in de dis tributie. Ondanks de olienota en andere publikaties bleef er toch een sluier over de werkelijke situatie liggen. De regering zelf kon niet duidelijker zijn omdat de toekomst van poli tieke beslissingen afhankelijk is. Daarbij komt nog dat in een boycot noch de regering noch de oliemaatschappijen er belang bij hebben om de boycotters wijzer te maken dan strikt noodzakelijk is. Vooral voor de glastuinbouw is deze onzekerheid bijzonder vervelend. Ten behoeve van de stokers van zware olie hebben de leveranciers over het algemeen voor een voldoende voorziening gezorgd. Bij de z.g. lichtere teelten is men minder zeker van zijn zaak; ook daar zou alleen een officiële distributie een garantie kunnen geven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 18