lerstel tot oliecrisis monetaire ontwikkeling 9 de rendementsvooruitzichten op iets langere termijn nog zeker niet al te gunstig worden beschouwd. Wel hoger dan oorspronkelijk werd verwacht kwamen de investeringen in woningen uit. Werd aanvankelijk na het topjaar 1972 voor de woningbouw gedacht aan een be hoorlijke daling in 1973, achteraf bleek toch nog een stij ging van 2 te zijn gerealiseerd. De binnenlandse bestedingen worden ten slotte gecomple teerd door de materiële overheidsbestedingen. De volume stijging van 0% illustreert vooral het negatieve effect van de inflatie op de reële bestedingsruimte van de overheid. De evenals in 1972 aanhoudende tendens tot onderbeste ding als resultaat van de hiervoor geschetste ontwikke lingen, werd in belangrijke mate gecompenseerd door de volume-groei van de uitvoer van goederen met 13%. Dit is vooral opmerkelijk omdat ons uitvoerprijspeil ook reeds vóór de revaluatie van de gulden met 5% in sep tember sterker was gestegen dan het concurrerend uit voerprijspeil van andere landen. Een belangrijke bijdrage tot de stijging van de gemiddelde uitvoerprijs leverde de export van onbewerkte agrarische produkten. De prijs stijging van deze produkten heeft in het afgelopen jaar zeker 10 bedragen. Ondanks het feit dat we voor 1973 kunnen spreken van een opgaande lijn in de conjunctuur en ondanks de aan vullende werkgelegenheidsprogramma's van de overheid bleef de werkeloosheid gemiddeld gehandhaafd op een niveau van 117.000, wat bij benadering overeenstemt met 3% van de afhankelijke beroepsbevolking. Hierin kan duidelijk een bevestiging worden gezien dat in belangrijke mate structurele factoren een rol hebben gespeeld. Vooral kan worden gedacht aan de vervanging van arbeid door machines in de bedrijven als gevolg van de aanhoudend sterke loonkostenstijging. Een aanwijzing hiervoor vormt o.a. dat de bedrijfsinvesteringen in sterkere mate betrek king hadden op outillage dan op bedrijfsgebouwen. Een hoofdstuk apart niet alleen in Nederland maar ook in alle overige Westerse landen blijft de ondanks alle goede voornemens toenemende inflatie. Zo nam het prijspeil in de 24 O.E.S.O. landen in de jaarperiode november 1972/- oktober 1973 gemiddeld met 9% toe. Opvallend is vooral de stijging in Japan met 14,4%. Nederland bleef met een toename van 7,9 voor de betreffende periode beneden het gemiddelde, maar van een verbetering t.o.v. voorgaan de jaren was nog geen sprake ondanks de in mei gevoerde verscherping van het prijsbeleid, de relatief geringe stij ging van de voedselprijzen en de verplichte doorbereke ning in lagere prijzen van het effect van de revaluatie van 17 september. Uiteraard bleef ook voor 1973 de prijsstijging voor het grootste gedeelte verantwoordelijk voor de stijging van de loonsom per werknemer met 14%. Daarnaast kan een belangrijk gedeelte worden toegeschreven aan de meer dan trendmatige stijging van de sociale premiedruk. De Commissie Economische Deskundigen van de S.E.R. waar schuwde in dit verband ernstig voor een doorkruising van het anti-inflatiebeleid. Niet uitgesloten is dat als gevolg van de ontwikkeling in de laatste twee maanden onder invloed van de oliecrisis de uiteindelijke jaarcijfers voor 1973 iets anders uitvallen. Groot lijken de veranderingen in eerste instantie niet te zullen zijn, tenzij in de sfeer van de particuliere consump tie. Als reactie op een al dan niet gegronde vrees voor een tekort aan met name synthetische produkten heeft het er alle schijn van dat op grote schaal is gehamsterd. In de produktie-sfeer zal een uitstel van investeringsbeslis singen hebben plaatsgevonden, doch de gevolgen daarvan zullen naar verwachting eerst in 1974 doorwerken. Be drijfstakken die onmiddellijk ernstig werden getroffen zijn vooral de autohandel en de horeca. Deze laatste sector als uitvloeisel van het rijverbod op zondagen. In het eerste halfjaar van 1973 vond een sterke groei plaats van de binnenlandse liquiditeitsmassa die er toe leidde, dat de nationale liquiditeitsquote met bijna IV2 punt steeg tot 34V2. In belangrijke mate heeft hiertoe de liquiditeitstoevoer uit het buitenland bijgedragen. Deze beliep namelijk 2,1 miljard bij een totale toename aan liquiditeiten van 4,4 miljard. Als oorzaken hiervoor kunnen worden genoemd de valuta-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1974 | | pagina 11