5
studenten in aanmerking komen voor zo
genaamde 'rentedragende studieleningen'.
Het initiatief voor die regeling is uitgegaan
van het Ministerie van Onderwijs en We
tenschappen, maar de banken zijn bij het
verstrekker van de leningen ingeschakeld.
Deze zijn bedoeld voor meerderjarige stu
denten, die gezien de hoogte van het in
komen van de ouders, niet in aanmerking
komen voor een rijksstudietoelage dan wel
voor hen, die geen beroep doen op die
toelage. Al blijkt hier wel uit, dat de nieuwe
regeling niet bedoeld is alle financiële
problemen van studenten (of van hun ou
ders!) op te lossen, toch mag men het
effect niet onderschatten. Het Rijk schat
dat voor deze studieleningen jaarlijks voor
85 a f 90 miljoen een beroep zal worden
gedaan op de banken.
Met andere bankinstellingen hebben ook
wij ons bereid verklaard aan de nieuwe
regeling mee te werken. De regeling kan
gezien worden als een mogelijkheid, die
aan de studerenden ter beschikking wordt
gesteld, waarbij gezien de bijzondere aard
der materie het Rijk en de banken op
eigen terrein het hunne bijdragen.
De achtergrond van de regeling is voor de
hand liggend. Zolang iemand studeert
heeft hij geen inkomsten. In die periode,
de opbouwfase, neemt hij van jaar tot jaar
de te lenen bedragen op. De rente over
enig jaar wordt bij het geleende bedrag
geboekt. Na het beëindigen van de studie
volgt een tussenfase van twee jaar. De
rente wordt ook dan bijgeboekt, maar af
lossing en rentebetaling wordt nog niet
gevraagd, omdat de pas afgestudeerde
geacht wordt daartoe nog niet goed in
staat te zijn. Na die twee treedt echter de
afbouwfase in en dan gaat de afgestu
deerde aflossen volgens het systeem van
gelijkblijvende annuïteiten. Dan is immers
naar verwachting het tijdstip aangebroken,
waarop de studie materiële vruchten gaat
dragen. Het risico van deze leningen, i.c.
het gevaar dat de verstrekte bedragen
niet (kunnen) worden terugbetaald, wordt
terecht grotendeels door het Rijk gedra
gen. Dit is in de eerste en de tweede fase
garant voor 100% en gedurende de af
bouwfase voor 80
Met een var ant op een bekende zegswijze
zou men deze studieleningen kunnen zien
als: 'studeren nu, betalen later'. Wij zullen
aan de regeling gaarne meewerken, al zul
len de banken aan de naar de toekomst
verschoven derde fase, 'het betalen later',
wel even moeten wennen. En een nu stu
derende kredietnemer zal dat straks zeker
moeten!
Vooral in deze tijd, waarin het tot ons
allen scherper dan ooit doordringt dat er
- afgezien van de acute moeilijkheden
door de olieboycot - een energietekort
dreigt, is men geneigd te denken aan wat
de toekomst ons biedt en wat deze van
ons eist.
Wanneer ik dat stel voor onze organisatie
dan blijf ik ervan doordrongen, dat de al
oude doelstelling van de coöperatie, het
dienen van de belangen van de leden, óók
in die gedachten in het middelpunt moet
blijven staan. Ik zou die doelstelling, zon
der ze ook maar enigszins te veranderen,
toch wat anders willen formuleren, zoals
ik deed in een referaat voor het inter
nationaal congres van het landbouwkrediet
in Milaan. Daar omschreef ik die doel
stelling bewust als het bevorderen van
welvaarts- en welzijnsverbetering voor de
gemeenschap, waarin de Rabobanken wer
ken, in het bijzonder voor haar leden.
Met deze omschrijving, die men ook als
een toevoeging mag beschouwen, plaatsen
wij onze coöperatieve organisatie in het
beeld van vandaag. De welvaart is in de
na-oorlogse jaren gestegen op een wijze
die wij 25 jaar geleden niet hadden durven
vermoeden. De vooruitgang op technisch
gebied opent mogelijkheden voor een
verdere belangrijke stijging. Daarom wil ik
in de doelstelling het bevorderen van de
welvaart opnemen. Maar tegelijk krijgen wij
waarschuwingen in die ontwikkeling. Het
rapport van de Club van Rome was een
eerste waarschuwing en de oliecrisis drukt
ons op de in dit rapport al gesignaleerde
energietekorten. Het is niet het enige te
kort dat dreigt; er kan ook een tekort aan
bepaalde grondstoffen in afzienbare tijd
optreden, zoals ook een wereldvoedsei-
tekort wordt voorspeld. Hiervoor dienen
oplossingen te worden gevonden, waartoe
de techniek mogelijkheden biedt. Men
hoeft maar te denken aan kernenergie en
aan kunststoffen; bovendien is het weer tot
waarde brengen van gebruikte materialen
ook heel belangrijk. Wanneer ik deze mo
gelijkheden aanduid, dan stuiten wij ech
ter op een andere moeilijkheid van nu en
van de toekomst, namelijk op de daardoor
ontstane of versterkte milieuverontreini
ging. Wij moeten ons niet alleen inspan
ningen getroosten om de welvaart te be
houden en zo mogelijk te vergroten, maar
wij moeten de wereld ook leefbaar trach
ten te houden. Hier komt dan de tweede
toevoeging, namelijk bevordering van het
weizijn. Wanneer wij daaraan denken, mo
gen wij niet alleen peinzen over het tegen
gaan van vervuiling, maar dienen wij ook
in dat denken positief te zijn. Dat positief
denken doet onze gedachten dan gaan in
de richting van vergroting van recreatie
mogelijkheden, in het bijzonder voor stads
bewoners, verbetering van de gezondheids
zorg en al het andere dat aan die wel
zijnsverbetering kan bijdragen. Dit geldt
ook voor welvaartsverbetering in de ont
wikkelingslanden, waartoe belangrijke in
vesteringen ook vanuit het bedrijfsleven
nodig zullen zijn en blijven.
Wanneer ik dit alles zo stel, houdt dat in,
dat er een enorme tinancieringstaak ligt,
in het bijzonder voor die instellingen die
welvaarts- en welzijnsverbetering aan hun
aloude doelstelling kunnen toevoegen. En
dan kom ik daarmede op een thema, dat
ik het laatste jaar al bij herhaling heb
aangeduid, namelijk de internationale
samenwerking, ook van onze coöperatieve
bankorganisatie. Ik hoop niet vervelend te
worden, wanneer ik hier in herinnering
roep, dat de belangrijke coöperatieve kre
dietorganisaties in Europa met een Engelse
handelsbank samenwerken in London and
Continental Bankers Ltd. Deze bank in het
belangrijkste financiële centrum kan ons
zeer helpen bij internationale financierin
gen, ook wanneer onze grote centrale
coöperaties zich sterker internationaal
gaan bewegen; zij zijn daar trouwens al
mee begonnen.
Maar ik heb na de oprichting van deze
gezamenlijke handelsbank in Londen al
direct de opmerking gemaakt, dat wij deze
gezamenlijke stap van de grote krediet
coöperaties als een begin moeten zien.
Voor een volvoeren van de taken, die de
hiervoor in het kort geschetste ontwikke
ling ons zal gaan opleggen, zal méér
nodig zijn. Bovendien mogen wij in dit op
zicht niet alleen Europees denken - waar
mede wij eigenlijk net begonnen zijn -
maar zullen wij de hele wereld in dit den
ken en doen moeten betrekken, waarvan
enkele grote centrale coöperaties in ons
land ook nu al blijk geven.
Tot welke concrete volgende stappen dit
zal moeten leiden zou ik nog niet durven
aangeven. Wel zijn de besturende en ver
antwoordelijke organen van onze organi
satie met mij van mening, dat die stappen,
zij het wel overwogen, gezet moeten wor
den. Wij zijn ze aan het overwegen. Hoe
lang dat overwegen zat nemen, is niet te
voorspellen; het zou ook wel eens kunnen,
dat dat in bepaalde omstandigheden tot
snel handelen noopt. Hoe dan ook: wij
moeten ons er op voorbereiden dat onze
grote coöperatieve bankorganisatie veel
sterker internationaal zal moeten gaan
denken en werken om de belangen van
onze Nederlandse leden goed te kunnen
dienen. Wij mogen ons daarbij niet isole
ren maar dienen open te staan voor sa
menwerking, in de eerste plaats met
coöperatieve, maar ook met niet-coöpera-
tieve organisaties.
Hierbij mogen wij ons niet haasten in die
zin, dat wij in die haast bepaalde nood
zakelijke gezichtspunten uit het oog zou
den verliezen. Aan de andere kant moeten
wij ons bewust zijn dat de ontwikkeling in
de wereld zeer snel gaat en dat daarom
het 'niet haasten' niet 'treuzelen' mag be
tekenen.
A. J. Verhage