van oliecrisis tot voedselcrises De boycot door de Arabische olieproducenten overschaduwt bijna alles wat er in ons land aan sociaal-economische problemen speelt. Dat geldt ook voor de landbouwpolitieke gebeurtenissen. Dit neemt niet weg, dat er ook deze maand weer een aantal verschillende onderwerpen kan worden belicht. 12 compensatie voor de revaluatie drs. m. I. de heer oliecrisis Het eerste hoofdstuk is afgesloten van de geschiedenis van de compensatie voor de Nederlandse agrarische sector in verband met de gevolgen van de revaluatie van de gulden. De compensatie van 2 procent via de B.T.W. is ter sprake geweest in een gesprek tussen een delegatie van het kabinet en het Landbouwschap. Hoewel het kabinet enkele toezeggingen deed voor het komend voorjaar, werd men het niet eens. In de afzonderlijke persberichten, welke door de Regering en het Landbouwschap werden verspreid, wordt melding gemaakt van een verschil van inzicht over de berekening van het nadeel dat de landbouw bij de revaluatie heeft, welk meningsverschil in de bespreking niet uit de weg kon worden geruimd. In tegenstelling tot het Landbouwschap wilde de Regering voorts niet de sierteelt onder de regeling voor de compensatie brengen. Er was verder geen sprake van aanvullende compensatie voor speciaal getroffen sectoren van akkerbouw en veehouderij. Wel werden enkele maatregelen aangekondigd voor de sierteelt en de verwerking van aardappelmeel die niet in direct verband staan met de revaluatie, maar die kennelijk moeten dienen als pleister op de wonde. Ook verklaarde de Regering zich bereid om de werkingsduur van de 2 procent B.T.W.-compensatie, welke voorshands tot 1 april 1974 werd gesteld, met een maand te verlengen. Het ziet er naar uit, dat begin volgend jaar nog een gesprek tussen Landbouwschap en Regering over de compensatie zal moeten plaatsvinden. Het kabinet motiveerde zijn afwijzing van aanvullende compensatie met name met een verwijzing naar de onzekerheid over het werkelijke effect van de revaluatie op de agrarische inkomens. Pas na afloop van de voorgestelde B.T.W.-compensatie kan worden beoordeeld of de tegemoetkoming voldoende is geweest. Over de manier waarop dit kan worden berekend is een verschil in benadering van het kabinet in vergelijking met het Landbouwschap. De laatste legt de nadruk op twee factoren: de werkelijke uitkomst van de mate, waarin de gulden revalueert (hoe groter de revaluatie, hoe groter de noodzakelijke compensatie) en het werkelijke verloop van de kosten van levensonderhoud (hoe meer de voorgenomen matiging mislukt, hoe groter zal de compensatie moeten zijn). De Regering is op dit punt vrij vaag en spreekt van de feitelijke ontwikkelingen welke de landbouw onevenredig zware offers kan vragen, waarvoor aanvullende compensatie kan worden overwogen. Over het belangrijkste verschil van mening is kennelijk geen enkele overeenstemming, nl. over het feit dat sommige sectoren in de landbouw meer getroffen worden dan andere en dat daarom een sectorsgewijze compensatie moet worden overwogen. De Regering heeft kennelijk vastgehouden aan de globale compensatie voor alle land- en tuinbouwprodukten, die onder de zogenaamde landbouwregeling van de B.T.W. vallen, omdat uitsplitsing over de afzonderlijke produkten technische moeilijkheden meebrengt en omdat er dan een nieuwe aanvraag om goedkeuring aan de Europese Gemeenschap moet worden voorgelegd. Het zal ongetwijfeld blijken dat dit verschil van mening tussen Regering en Landbouwschap volgend jaar weer opduikt, tenzij de revaluatie uiterst miniem blijkt te zijn of de kosten van levensonderhoud veel minder toenemen dan vorige jaren en de landbouw het inkomen in reële koopkracht sterk ziet toenemen. Op het laatste behoeft men niet al te zeer te rekenen, omdat gedurende de eerste maanden van de revaluatie de kosten van levensonderhoud reeds sterker stegen dan de Regering in het kader van de revaluatie verwachtte. Het was vooral aan de voedingsmiddelensector te danken, dat de percentages niet hoger waren. De energiecrisis ten gevolge van een vermindering van de aanvoer van olie uit het Midden-Oosten, zal wellicht de gehele discussie over een aanvullende compensatie naar het tweede plan verschuiven. Het gaat hier niet alleen om de boycot van Nederland, maar ook om de vermindering van de olietoevoer over een langere periode en de daarmede samenhangende stijging van de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 14