36 voortgaande groei uit onze historie nomie van de Banken „wint door zijn be toog het genoegen" van bestuur en raad van toezicht. Hij zal de strijd dus wel winnen, ook al omdat de Centrale te Utrecht niet karig is met het geven van crediet. De opheffing van de Centrale Bank voor Landbouw en Nijverheid en het veel te dure bedrijfskapitaal wat door het Noord- hollandsch Landbouwcrediet kan worden verstrekt, deden de weegschaal ten gun ste van Utrecht doorslaan. Toch bleef men erg voorzichtig want de aanvraag van een schoenmaker te Aalsmeer werd van de hand gewezen omdat het schoenmakers vak zowel als de verre afstand van de Bank voldoende reden tot afwijzing gaven. Dit lag niet „op de weg onzer Vereeni- ging". Op 22 April 1902 was de Kassier aan de beurt van aftreden (I). Hij werd met grote meerderheid herkozen en nam die herver kiezing, gelukkig voor de Bank, ook aan. Een salaris van 200,- was een goede be loning bij een winst van 426,25. In 1905 bleek het weer nodig om de leden te verzoeken „andere banken voorbij te gaan en bij ons aan te kloppen, zodat we groeien en, overeenkomstig den wensch, uitgesproken door den voorzitter, binnen niet al te lang tijdsverloop in ons eigen gebouw mogen vergaderen." De Bank groeide door en bleef bovendien kerngezond. Voorzitter Colijn kon dan ook constateren dat „geen enkele Boerenleen bank geteld werd onder de finantieele in stellingen die in de laatste tijden ten on der gingen of een gevaarlijke crisis moes ten doorstaan." Toch waren er crises, liepen de spaargel den soms opvallend terug, steeg soms de geldmarkt en dreigden voorschotnemers de dupe te worden van een tekort aan in lagen. Dit alles noopte tot bezinning en tot soms ernstige woorden van vermaan aan de meer dan middelmatig met aard se goederen bedeelden, om af te zien van geringe voordelen en hun Bank in elk opzicht te steunen. Dat viel niet altijd in vruchtbare aarde en ook om andere rede nen was het vanzelfsprekend niet altijd pais en vree. Sommigen protesteerden vaak onheus te gen de bestuurders en tegen de gang van zaken. Die protestanten kregen meestal van de hele vergadering de kous op de kop, wat dan weer een compliment was voor de aangevallen partij. Het bleef herhaaldelijk nodig het crediet bij de Centrale Bank te verhogen. Een on geruste vraag of dan ook de aansprake lijkheid van de leden wordt vergroot werd door de voorzitter beantwoord met verwij zing naar het buitenland waar de Boeren leenbanken zeer sterk staan. Die schrale en ongewisse troost werd blijkbaar aan vaard als een onaantastbare waarheid voor alle Boerenleenbanken waar ook ter wereld. Met een woord van waardering herdacht de voorzitter in 1915 het verscheiden van een lid van de raad van toezicht. Het zal wel anders bedoeld zijn dan men in de notulen leest, hopelijk. Maar ook leest men daarin dat de Kassier ervoor moet zorgen dat ingetrokken spaarboekjes niet „her kenbaar" tussen het oud papier terecht komen en dat de invloed „van den Euro- peeschen Oorlog zich nog steeds op onze Bank laat gevoelen." (Die oorlog zou nog voortduren tot november 1918!) Er stroomt nu veel geld naar de Bank toe, maar dat is een verre van gunstig teken omdat er groot gebrek is aan goede be leggingen. Het is begrijpelijk dat deze evenwichtsverstoring ten nadele van de Bank, aan het beleid bijzonder hoge eisen stelde. Men bleek echter tegen deze moei lijkheden ten volle opgewassen te zijn. Dit alles was geen belemmering om in 1916 van de Gemeente een bouwterrein te kopen tot stichting van een kassierswo ning met kantoor en wachtkamer, dat in 1917 kon worden betrokken als eerste eigen gebouw „met een gelegenheid tot zaken doen zes maal zo groot als vroeger in het schoolgebouw." De vreugde daarover werd ten zeerste ge temperd door de weemoed over de nog voortdurende slachting in Europa. Wij verlaten nu „Amstelveen", de Bank die inmiddels is gegroeid tot een van de grootsten van onze organisatie met vele bijkantoren en met een veelkleurig palet van activiteiten; ontstaan als een minus cuul dorpsbankje en geworden tot een be langrijk financieel centrum in een dicht bevolkt verstedelijkt werkgebied. De basis bleef dezelfde. Namelijk: sociale bewogenheid en onderling vertrouwen. Het „één voor allen en allen voor één". Het „in nood geboren, in voorspoed zichzelf trouw gebleven". „Was will man denn eigentlich unter Ge- meinsinn verstehen wenn nicht jedes ein- zelne Glied der Gesellschaft für die Ge- meinschaft Opfer bringen soll?" vroeg Raiffeisen zich al in 1887 af. Het is te hopen dat deze gemeenschaps zin niet verstikt wordt onder de materiële overvloed van onze zogenaamde wel vaartsmaatschappij. Tb.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 38