11 getroffen sectoren monetaire gevolgen e.g.-landbouwmarkt Deze protesten drongen ook door in de Tweede Kamer. Voor het eerst sinds vele jaren werden bij de algemene beschouwingen door de leiders van bijna alle fracties de moeilijkheden in de landbouw besproken. Er werd een motie aangenomen waaruit ongerustheid over het beleid voor middenstand en landbouw bleek; volgens de Regering was deze ongerustheid ongegrond. De minister van Financiën zegde toe om met het Landbouwschap te spreken over de wijze van compensatie voor de gevolgen van de revaluatie, al achttte hij zelf de problemen voor de landbouw niet zo groot. Wat waren nu de geschilpunten tussen het bedrijfs leven en de Regering wat betreft de compensatie? Allereerst ging het erom of de land- en tuinbouw over het geheel genomen met een 2% B.T.W. schadeloos worden gesteld. Het eerste punt dat zich daarbij voordoet is de vraag wat er valt onder land- en tuinbouw. De sierteelt valt buiten de compensatie omdat daarvoor het normale B.T.W.-tarief van 16% geldt. Toch is deze sector door het moeilijker worden van de export getroffen, te meer omdat vele partijen reeds waren voorverkocht zonder dekking van het koersrisico van een ondernemer waarover men hem niet hoort wanneer het gunstig voor hem zou zijn uitgevallen? De producent kijkt dan naar zijn buurman, de tuinder die in dezelfde omstandigheden verkeert en wel een compensatie krijgt. Nu kan men wel zeggen dat zulks ten onrechte is, maar deze uitspraak kan men niet verwachten van de betrokkenen noch van de Regering die immers tot deze wijze van compensatie heeft besloten. Zou de sierteelt buiten haken worden geplaatst dan voelt deze sector zich gediscrimineerd. Een volgend punt van discussie is: Wat is de inhoud van de revaluatie op de landbouwprijzen? De Regering hoopt uiteraard dat het effect fors zal zijn, omdat daarmede de inflatie zou worden bestreden. Er wordt bij de berekening van het nadelig effect voor de landbouw uitgegaan van een daling met 3,5%, een percentage dat waarschijnlijk meer een algemene indruk is dan een resultaat van intensief rekenwerk. Het is dus voor discussie vatbaar; het Landbouwschap stelde dit percentage op 4,25% en komt dus hoger uit bij de berekening van de schade. Tegenover dit verlies staat een te verwachten daling in prijs van ingevoerde grond- en hulpstoffen. Men kan zich natuurlijk afvragen wat de invloed van de import op dat binnenlands prijsniveau is en wat daarvan op de boerderij nog merkbaar is wanneer alle stadia van handel en verwerking zijn doorlopen. Voorts is er de compensatie van 2% B.T.W. waarvan de vertaling in absolute bedragen afhankelijk is van de bruto-opbrengsten volgend jaar, die - naar men mag verwachten - minder zullen stijgen dan het voorgaande jaar. De sommen die door het Landbouwschap en door minister Duisenberg op grond van het bovenstaande zijn gemaakt, komen beide negatief uit: het Landbouwschap spreekt van 133 miljoen, Duisenberg komt 40 miljoen tekort. De minister meent dat dit tekort niet onredelijk is, want wanneer de matiging van lonen en prijzen in het komende jaar wordt gerealiseerd dan zullen alle inkomens minder behoeven toe te nemen. De minister rekent (met de economische deskundigen van de S.E.R.) op een matiging van het algemene prijsniveau van 2%, dat zou voor de land- en tuinbouw een voordeel betekenen van 60 miljoen; in de rekensom van de Regering zou de landbouw op deze wijze een meevaller van 20 miljoen hebben. Vergeten wordt dan wel dat de matiging van de prijzen pas volgend jaar een feit zal zijn wanneer de compensatie door de landbouw al een half jaar moet werken. Hoewel men op cijfers wel kritiek kan hebben, is het niet onredelijk te stellen dat de landbouwinkomens ook de invloed ondervinden van de bestrijding van de inflatie; de landbouw ligt op deze wijze ongewild een straatlengte voor op de meeste andere groepen van de samenleving waarvan bovendien nog moet worden afgewacht of zij in het geheel wel zullen volgen. Hoe belangwekkend ook, voor een aantal sectoren zijn bovenstaande beschouwingen zuiver theorie. De produkten die het meest van de marktordeningen afhankelijk zijn krijgen onmiddellijk te maken met een daling van interventieprijzen e.d. De producenten van granen, suikerbieten, fabrieksaardappelen en de melkveehouderij zien de prijsdaling reeds nu op de afrekeningen en moeten maar afwachten of er aan het eind van het seizoen nog meevallers zijn. De suikerproducenten kregen reeds meteen te horen dat de prijs 5 gekort wordt, terwijl de aardappelmeelindustrie de uitkering op basis van de toeslag (40 van de totale opbrengst) met eenzelfde percentage heeft verminderd. Bij granen komt hier nog bij dat de gunstige situatie op de wereldmarkt niet tot de E.E.G. kan doordringen door de toepassing van exportheffingen; ook is er een mogelijkheid dat de premie voor de denaturatie van tarwe tot voertarwe wordt afgeschaft of aanzienlijk wordt verminderd. Voor de graanproducenten betekent dit alleen dat de 5% revaluatie waarschijnlijk volledig in de prijzen is terug te vinden. De compensatie van 2% schiet hier duidelijk tekort. Voor de Europese landbouwmarkt is de Nederlandse poging om de gevolgen van de revaluatie op eigen wijze op te vangen, niet erg gunstig. Een voornaam punt is evenwel dat de compensatie tijdelijk is. De compensaties van andere landen duren in ieder geval zo lang als de nieuwe koersen niet formeel zijn aangemeld bij het I.M.F. Wanneer die aanmelding plaats heeft en dus ook het zweven van het Engelse pond en de Italiaanse lire zou ophouden dan is het nog niet te verwachten dat de bescherming waaraan men normaal gewend is, op korte termijn en zonder vervangende maatregelen zal verdwijnen. Italië en het Verenigd Koninkrijk zijn overigens reeds nu zoekende om door nieuwe nationale maatregelen moeilijkheden voor hun landbouw op te lossen. Italië heeft de lager gewaardeerde lire nog steeds niet tot uitdrukking laten komen in hogere prijzen voor landbouw- produkten omdat daardoor de kosten van levensonderhoud te sterk zouden toenemen. De Italiaanse landbouw leeft dus geruime tijd in de wetenschap dat zijn prijzen laag worden gehouden door toedoen van de eigen regering. Bovendien is het stelsel van compenserende bedragen dat dit alles mogelijk moet maken, aanleiding tot echte of vermeende concurrentie-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 13