(wat ons bezighoudt]
wob
2
MILJOENENNOTA 1974
Traditiegetrouw heeft de regering op de
derde dinsdag in september middels de
Troonrede en de miljoenennota haar con
crete beleidsvoornemens voor het komen
de jaar kenbaar gemaakt. Zoals te ver
wachten viel staan in het beleid voor 1974
nadrukkelijk centraal de inflatie- en werke-
loosheidsbestrijding en de inkomensnivel
lering.
Over de noodzaak van een effectieve aan
pak van de inflatie en van maatregelen ter
verruiming van de werkgelegenheid is
geen discussie mogelijk.
Een gemiddelde prijsstijging van 8% en
een werkeloosheidsniveau van 120.000
gaan iedere aanvaardbare norm te boven.
De maatregelen die worden voorgesteld in
het kader van de inflatie- en werkeloos-
heidsbestrijding dienen, zoals ook door de
regering nadrukkelijk is gesteld, in hun
onderlinge samenhang te worden beoor
deeld.
Deze maatregelen betreffen met name:
- de opwaardering van de gulden met
5%;
- de op de revaluatie van de gulden aan
sluitende prijsmaatregel;
- de uitvoering van een nieuw werk
gelegenheidsprogramma waarvoor 750
miljoen is gereserveerd;
- het tijdelijk herstel van de investerings
aftrek voor bedrijfsgebouwen.
Naast deze maatregelen kan nog worden
gewezen op het zoveel mogelijk achter
wege laten van tariefsverhogingen in de
sfeer van de directe prijsverhogende be
lastingen.
Dit programma staat op zichzelf niet garant
voor een daadwerkelijke doorbreking van
de loon-prijsspiraal. Van de opwaardering
van de gulden wordt verwacht dat deze
een volledige compensatie zal bieden voor
de invloed van de stijging van het invoer-
prijspeil op het binnenlandse prijsniveau.
Daarnaast hangt veel, zo niet alles, in
laatste instantie echter af van het voor
1974 te voeren loonoverleg tussen werk
gevers en werknemers. Eerst dan zal blij
ken of de doelstelling van een 10% loon
stijging en een 6% prijsstijging voor het
volgende jaar haalbaar is.
Van extra overheidsbezuinigingen en be-
stedingsbeperkende maatregelen is nau
welijks sprake. De noodzaak hiertoe ont
breekt in zoverre, dat we bij de huidige
stand van de betalingsbalans en de bin
nenlandse voorraadvorming eerder mogen
spreken van een onderbesteding dan van
een overbesteding. (De inflatie draagt met
andere woorden een volledig autonoom
karakter).
De kans op succes in de anti-inflatiestrijd
lijkt, afgemeten aan de huidige doelstel
lingen, groter dan een jaar geleden. Door
zowel morele steun en verregaande tege
moetkoming aan de voornaamste wensen
van vakbondszijde, heeft de regering deze
partij in het loonoverleg ten zeerste aan
zich verplicht. Met daarnaast de dreiging
van een absolute prijsstop als stok achter
de deur voor de werkgeverspartijen lijkt
een gepast" akkoord reëel afdwingbaar.
Wanneer het geschetste anti-inflatiebeleid
kans op succes biedt, blijft daarnaast de
vraag, welke gevolgen het voorgestelde
pakket maatregelen zal hebben voor de
werkgelegenheid. Met een raming tot bo
ven de 100.000 werklozen gemiddeld voor
1974 lijkt het Centraal Planbureau aan de
voorzichtige kant te blijven. Hierbij is dan
nog geen rekening gehouden met de voor
de werkgelegenheid nadelige gevolgen van
de revaluatie.
Bedrijfstakken die in het internationale
concurrentieklimaat structureel zwakker
staan, zullen het door de 5% kostenstij
ging - uitgedrukt in vreemde valuta -
extra moeilijk krijgen. Een bijna uitsluitend
als conjunctuurinstrument effectief te han
teren werkgelegenheidsprogramma zal hier
voor weinig compensatie in de sfeer van
het aantal beschikbare arbeidsplaatsen
kunnen zorg dragen.
Welke oplossingen biedt de regering dan
wel voor het structurele werkeloosheids-
vraagstuk? Beslissingen in de zin van een
tijdelijk herstel van de 5% investerings
aftrek voor bedrijfsgebouwen en het in
belangrijke mate achterwege laten van
belastingverzwaringen in de ondernemings
sfeer, lijken als zodanig bedoeld. Of de
rendementsverwachtingen in het bedrijfs
leven hierdoor zodanig gunstig worden be-
invloed dat met name breedte-investerin
gen worden gestimuleerd valt echter te
betwijfelen.
Het streven naar een aanzienlijke verklei
ning van de inkomensverschillen biedt als
beleidsdoelstelling, gezien de veelal tegen
gestelde persoonlijke belangen, meer
ruimte voor emotionele discussies dan de
inflatie- en werkeloosheidsbestrijding. In
haar belastingvoorstellen ontziet de hui
dige regering nadrukkelijk de lagere in-
komenscategoriën, terwijl de hogere in
komens extra hard worden aangepakt.
Bovendien wordt gepleit om toekomstige
loonsverhogingen deels in voor iedereen
gelijke bedragen in plaats van procenten
toe te kennen. Daarbij mag echter niet uit
het oog worden verloren, dat het te een
zijdig laten prevaleren van het draag
krachtbeginsel boven het prestatiebeginsel
de motoriek van de economische vooruit
gang, nl. de prikkel om meer te presteren,
wel eens ernstig zou kunnen aantasten.
Een beschouwing over de miljoenennota
zou niet af zijn wanneer met geen woord
wordt gerept over het geraamde financie
ringstekort en de wijze waarop de regering
denkt in dit tekort te kunnen voorzien. De
ontwerpbegroting 1974 levert een negatief
verschil op tussen inkomsten en uitgaven
van 2.042 miljoen. Door een te verwach
ten overschot bij het Gemeentefonds daalt
de totale financieringsbehoefte van het
Rijk echter met ca. 200 miljoen, terwijl
voor de aanvullende maatregelen ter be
vordering van de werkgelegenheid en de
investeringen een bedrag van 900 mil
joen extra dient te worden gereserveerd.
In totaal komen we dan uit op een bedrag
van ca. 2.700 miljoen.
Daar in 1974 bij de rijksfondsen globaal
een gelijk bedrag onderhands kan worden
geleend is een beroep op de openbare
kapitaalmarkt strikt genomen niet nood
zakelijk. De minister van financiën sluit
uit een oogpunt van liquiditeitenbinding
een openbare lening echter niet uit. Bo
vendien overweegt hij het plaatsen van
schatkistpapier, dit niet zozeer uit een
oogpunt van inflatoire financiering doch
veeleer uit hoofde van de structurele be
hoefte van de geldmarkt.
R.P.S. EN BONDSSPAARBANKEN
Op het moment, dat dit nummer reeds vol
ledig gereed was ter perse te gaan, ver
scheen het bericht in de kranten, dat de
R.P.S. en de Bondsspaarbanken hebben
besloten de mogelijkheid van fusie tussen
beide te onderzoeken. Hoewel ons de tijd
heeft ontbroken een volledig commentaar
daarop in dit blad op te nemen, willen wij
toch onze eerste indruk weergeven.
Deze ontwikkeling achten wij - ook zonder
dat een waarde-oordeel nodig is -
tegelijk begrijpelijk en onbegrijpelijk. Be
grijpelijk, omdat een bundeling van twee
instellingen ontegenzeggelijk een grotere
doelmatigheid zal bevorderen, kostenbe
sparend zal kunnen werken en tot ver
sterking van de gezamenlijke positie zal
kunnen bijdragen. Onbegrijpelijk is ons
echter voorshands, dat twee partners met
ieder een zo verschillende achtergrond en
naar wij tot nu toe meenden, met zo ver
schillende maatschappelijke doeleinden
tot fusiebesprekingen besloten hebben.
De Bondsspaarbanken, waarvan de vroe
ger veel gebruikte naam Nutsspaarbanken
bij velen nog in de herinnering leeft, zijn
in de vorige eeuw ontstaan, vele al vóór
de coöperatieve banken. Zij waren en zijn
nog veelal typisch lokale spaarbanken,
werkend in en voor de plaatselijke ge
meenschap en bestuurd door mensen die
in die gemeenschap het vertrouwen ge
nieten. Wij hebben elkaar natuurlijk als
concurrenten ontmoet, er was verschil in
werkwijze, maar een zekere affiniteit tus
sen coöperatieve banken en bondsspaar
banken is altijd aanwezig geweest. Beide