37
3e. Vergeet niet dat het de tijd van het
opkomend socialisme is, dat toen door
velen werd vergeleken met de baarlij
ke duivel.
De leden moeten (alweer later een twist
appel) godsdienst, huisgezin en eigen
domsrecht in christelijke zin als de
grondslagen der samenleving erkennen en
hun gedrag daarnaar regelen.
Maar, voor wat hoort wat, „Voor zoover
de kas toereikend is mogen zij aanspraak
maken op voorschotten
Het is duidelijk dat de leenbank ook voor
geestelijken een schoon arbeidsveld biedt.
Het is echter niet goed, dat een geestelijke
in het bestuur plaats neemt, want:
Wegens bet
weigeren van voorschotten ontstaat gemor en ontevre
denheid tegenover den geestelijke, omdat men genegen
is aan zijn invloed de weigering toe te schrijven, ook al
heeft hij slechts 6ón stem. Hij blijve daarbuiten, opdat
de ergernis, in het dorp verwekt, niet tot de kerk oversla.
Het slimme vragenstellertje probeert het
nóg eens: „Voor gegoeden is weinig aan
een leenbank te verdienen. Hij heeft scha
de noch voordeel daaraan?"
Kribbelig antwoordt Georgius, voor de af
wisseling weer een denkbeeldige schare
toesprekend:
Ik heb vroeger reeds gezegd, dat de ondersteuning
van zulk een schoon liefdewerk haar loon niet missen
kan. Ik ga verder en beweer, dat er door rijken, ook
tijdelijke voordeelen kunnen behaald worden. De grond
bezitters klagen steen en been, dat de pachten niet be
taald worden, maar zij deden beter, als zij de handen
uit den mouw staken en vereenigingen in stand hielden,
die den pachter in staat stellen, om den kost te verdienen
en zijn schulden te betalen, die hen bovendien spaar
zaamheid en tevredenheid leeren.
en even verder:
Wilt gij dus uw eigen goluk, dan hebt
gij te luisteren naar de wet der christelijke naastenliefde
die u gebiedt, u het lot van uw medenmensch aan te
trakken, vooral van hen die in uwe omgeving wonen,
van u eenigermate afhangen, en misschien met veel
zwoegen en tobben uw eigen erf winstgevend maken.
Georgius gaat het heil van de leenbank
zeer ter harte, maar hij heeft niet veel
bezorgdheid voor het welzijn van de Kas
sier. Zijn taak is inderdaad de zwaarste,
maar hij wordt daarvoor dan ook betaald,
heeft boeken en formulieren en als hij nu
ook maar een gezond mensenverstand,
veel werklust en een alledaagse be
kwaamheid in schrijf- en cijferkunst
heeft, zal hij alle hindernissen gemakke
lijk te boven komen.
De Directeur (voorzitter van het bestuur)
daarentegen moet grote bekwaamheden
hebben. Hij is de ziel van de vereniging,
houdt toezicht over alles, handhaaft een
heid en orde en tekent of stempelt alle
stukken.
Hij heeft dus een zware taak en grote
verantwoordelijkheid en dat tegen geen
andere beloning dan „die de christelijke
naastenliefde en een geest van opoffering
elkeen waarborgt".
De Directeur behoort door rijkdom, ont
wikkeling, achtbaarheid en ijver boven
allen uit te munten.
En dat alles dus Pro Deo!
Over de werking van een boerenleenbank
is ook wel het een en ander te zeggen:
Wat hebben de bestuurders vooreerst en vooral in
het oog te houden
Zg moeten nooit vergeteo, dat bet voornaamste doel
der leenbanken niet is, aan de leden goedkoop geld te
bezorgen, want geld is dikwyls een aanleiding tot 's raen-
6cben ongeluk; maar het eerste en voornaamste doel is
te zorgen, dat het geld goed besteed worde. Werp een
massa geld onder bet volk, bet zal spoedig door de keel
gejaagd, aan weelde verkwist, aan woekeraars verpand
zyn, als gjj geen voorzorgen neemt voor een goed gebruik.
Waar is het geld der vetle jaren gebleven, welke volgden
op den Fransch-Duitschen oorlog Wat is er van over
gebleven niet anders dan groote behoeften, slechte ge
woonten, bijgevolg meer armoede en ellende dan in vroe
gere jaren. Neen, geloof mij, geld alleen is niet voldoende,
is zelfs schadelijk, wanneer geen andere maatregelen ge
nomen worden.
Nu gebeurt
het soms, dat misplaatste gewinzucht de bestuursleden
overhaalt, om voorschotten te geven, wanneer zij maar
van de terugbetaling verzekerd zijn, zonder om te zien
naar de w\jze, waarop ze zullen besteed worden. Dit is
een misbruik. Een duurzame verbetering van den toestand
is slechts mogelijk, wanneer zij alleen worden geholpen,
die hunne slechte gewoonten willen verzaken en die door
daden toonon, dat zij niet alleen hun bedrijf, maar ook hun
zedelijken levenswandel willen verbeteren. Het Bestuur
moet hen die verplichting onder de oogen brengen en
alleen op die voorwaarde krediet geven.
En vooral niets uitlenen voor roekeloze en
nutteloze zaken, die niet minstens 4 pro
cent kunnen opbrengen.
De leden zelf hebben ook wel het een en
ander te doen behalve geld deponeren of
opnemen. Omdat de algemene vergaderin
gen het brandpunt der Vereniging zijn,
moeten alle mannelijke leden deze bijwo
nen. Aan vrouwelijke aanwezigheid -
behalve misschien voor koffie en bier -
heeft men geen enkele behoefte. Vrouwe
lijke leden en verenigingen die aangeslo
ten zijn bij de Boerenbond en lid zijn van
de Leenbank, moeten maar een gevol
machtigde zenden.
De algemene vergadering geeft aan Geor
gius weer aanleiding tot lyrische ontboe
zemingen, want „daar ziet men hoe armen
en rijken als broeders samenleven en
samenwerken tot algemeen nut. Daar wor
den verdachtmakingen, wantrouwen en
afgunst den bodem ingeslagen."
Omdat het dóar zo goed is, is er geen
enkel excuus om zonder geldige reden
weg te blijven. Daarom moet een flinke
boete worden opgelegd voor „onwettig"
verzuim van vergaderingen. Een boete van
bijvoorbeeld wel vijfentwintig cents!
Vragensteller ziet het alles niet zo heel
erg volmaakt. Hij informeert tenminste:
„Was het niet wenschelijk dat bij zulke
vergaderingen het gebruik van sterken
drank verboden werd?"
Natuurlijk is dat ten hoogste aan te raden,
maar wat was vijfenzeventig jaar geleden
in Noordbrabantse ogen het verschil tus
sen sterke en niet sterke drank?
Georgius geeft nog enkele zeer sprekende
voorbeelden van het werk en het nut van
een Boerenleenbank, waarin sommige
geldschieters (die dan natuurlijk geen lid
of bestuurders zijn van een leenbank) er
niet al te best vanaf komen. Nee, dan de
bestuurders van een leenbank!
Hun schoonste taak is het de onnozele
boeren bijtijds te waarschuwen tegen de
wolven die het op hen voorzien hebben.
De Bank kan een verenigingspunt worden
waar alle zelfzucht en eigenliefde wordt
uitgesloten; een band die alle leden in
eendracht en liefde omstrengelt en doet
voelen dat eigen geluk bestaat in de
behartiging van het algemeen welzijn.
De vraag: „Zullen onze nakomelingen ons
dankbaar zijn? Zullen zij niet veeleer
verkwisten wat zij zonder eenige moeite
van ons overerven?" wordt door Georgius
als volgt beantwoord:
Gelijk een eigen geërfde boer het gekapte bosch met
jonge heesters beplant, den grond door goede bemesting
verbetert, fruitboomen aankweekt, een sterk huis bouwt
en daarbij deukt»Kan ik er niet meer van genieten,
dan zullen mijn kinderen er toch pleizier van hebben" j
zoo moeten ook wij doen. Boerenfamiliën zijn aan den
grond gehecht, blijven in hetzelfde dorp wonen. l)e ban
ken, die w(j stichten, zullen dus onze kinderen of bloed
verwanten ten goede komen. Het bestaan eener bloeiende
bank zal juist een reden zjjn, om niet te vertrekken of,
zoo zij daartoe genoodzaakt zjjn, zullen zij naar een
dorp verhuizen, waar eveneens zulke weldadige instelling
bestaat. Verder behoeven wjj niet bevreesd te zijn, dat
zij met onze gespaarde centen zullen spelen; want Raif-
feisen heeft ervoor gezorgd, dat bet fonds niet verdeeld
en de bank niet kan ontbonden worden. In art. 57 en 61
leest men, dat drie stemmen zulk een besluit zouden
kunnen vernietigen. Nu zullen er toch in de geheele
Vereeniging wel altijd drie menschen gevonden worden,
die dankbaar zijn en die eene instelling met een fonds
in stand willen houden, dat de vrucht is van zooveel
jaren arbeid en dat tot het eind der eeuwen zooveel zegen
verspreiden kan.
Och ja, het is al vijfenzeventig jaar gele
den geschreven!
Tb.