30
woningbouwstudies
nota udink
de e.i.b.-nota
de n.e.i.-studie
woningbouwprognose
de januari-juni 1972 was dit 46%, in
dezelfde maanden van 1973 beliep dit 48
Dat de belangstelling voor de eigen wo
ning blijft toenemen, blijkt voorts uit de
vraag naar hypotheken. Werden, volgens
gegevens van het CBS, in het eerste
kwartaal van 1972 nog voor een bedrag
van 1.367 miljoen nieuwe hypotheken
ingeschreven op woonhuizen en combina
ties van woonhuis/bedrijfspand, in het
eerste kwartaal van 1973 was dit voor een
bedrag van 1.798 miljoen, hetgeen een
toename van 31,5% betekent. Ondanks de
voortgaande stijging van de bouwkosten
en de gestegen hypotheekrente blijft voor
alsnog de vraag naar hypotheken voor
aankoop van een eigen woning toenemen.
De studies over de bouwnijverheid hebben
geresulteerd in diverse rapporten. Aller
eerst kwam er in april 1972 de Nota
Volkshuisvesting van de toenmalige mi
nister van Volkshuisvesting drs. Udink.
Deze nota is reeds besproken in het
maandblad van juli/augustus 1972. In juni
van hetzelfde jaar verscheen een nota van
het Economisch Instituut voor de Bouw
nijverheid (E.I.B.): Woningbouw en werk
gelegenheid, een oriëntatie. In maart van
dit jaar publiceerde het Nederlands Eco
nomisch Instituut (N.E.I.) te Rotterdam
zijn omvangrijke studie: Bouwnijverheid,
planning, groei en fluctuaties. Ten slotte
kwam de Commissie Bouwplanning van
het Ministerie van Volkshuisvesting en
ruimtelijke Ordening met haar rapport:
De bouwnijverheid in de jaren zeventig,
gepubliceerd in juni 1973.
De aanpak van de verschillende studies is
uiteenlopend. Derhalve zal in het kort op
elk der rapporten afzonderlijk worden
ingegaan aan de hand van tabel 2, die een
Tabel 2
samenvatting is van de relevante cijfers in
de onderscheiden rapporten.
In de Nota Volkshuisvesting van de toen
malige minister Udink wordt geen raming
gemaakt van de woningbehoefte in een
bepaald jaar. Uitgaande van een bouwpro
gramma van 1.350.000 woningen en veron
derstellende een toename van de woning
behoefte, na inhaling van de achterstand
ad 85.000 c.q. 110.000 woningen, met 85.000
c.q. 90.000 per jaar en een toename van de
woningreserve tot 1,5% c.q. 2% van de
voorraad, blijven volgens de Nota Udink
415.000 c.q. 340.000 woningen beschikbaar
voor vervanging.
Op basis van de laatste gegevens van het
CBS over de kwaliteit van de woningen in
1970 (231.000 woningen van slechte kwali
teit en 148.000 van matige kwaliteit) kan
een vervangingsachterstand ultimo 1970
van minstens 231.000 woningen worden
geconstateerd. Deze cijfers confronterend
met de 415.000 c.q. 340.000 woningen die
volgens de Nota Udink beschikbaar komen
voor vervanging, blijkt er in de jaren
zeventig slechts een gering aantal wonin
gen voor vervanging in aanmerking te
kunnen komen. Slechts een sterke uitbrei
ding van de renovatie kan dan een ver
slechtering van de kwaliteit van de wo
ningvoorraad voorkomen. Een dergelijke
grootschalige aanpak stelt evenwel hogere
eisen aan het overheidsbeleid, dan het
huidige „hap-hazard" ingrijpen.
Het E.I.B. gaat in haar nota „Woningbouw
en werkgelegenheid, een oriëntatie" uit
van de in de Nota Udink veronderstelde
produktie van 1.350.000 woningen in de
periode 1971-1980. Echter anders dan in
de Nota Udink stelt zij daar tegenover de
woningbehoefte, welke wordt bepaald
door de groei van de bevolking, het ver
loop van de gemiddelde woningbezetting
en de vervanging van woningen uit de
bestaande voorraad.
Aannemende een bevolkingsgroei tot 14,4
miljoen inwoners in 1980, dat het woning
behoeftepercentage voor gehuwden dan
100% bedraagt, voor gehuwd geweest
zijnde 75 voor ongehuwden van 25 jaar
en ouder 60% en voor ongehuwden van
20 tot 24 jaar 20%, voorts aannemende
dat de woningreserve zal toenemen tot
2,5 van de voorraad zal de totale wo
ningbehoefte in 1980 4.820.000 woningen
bedragen. Aangezien de voorraad in 1971
3,8 miljoen woningen bedroeg en de pro
duktie 1.350.000 woningen in de periode
1971-1980 zal omvatten, zullen dan in de
periode 1971-1980 330.000 woningen be
schikbaar zijn voor vervanging.
Het E.I.B. maakte voorts een schatting
van de vervanging voor de periode 1971
tot 2000 op basis van de levensduur van
woningen in 2000 van respectievelijk 85,
75 en 65 jaar, waarbij de totale afbraak
(1971-2000) respectievelijk 900.000,
1.300.000 en 1.850.000 woningen zou gaan
bedragen. Ten aanzien daarvan stelt het
E.I.B. in haar nota: „Een vervanging van
circa 900.000 woningen tot 2000 lijkt, ge
zien de problemen die ten aanzien van het
oudste gedeelte van de woningvoorraad
nog moeten worden opgelost, reeds een
niet te bereiken maximum". Zou dat aantal
wel gerealiseerd worden, dan zouden er
na 1980 jaarlijks nog slechts circa 95.000
woningen gebouwd behoeven te worden,
mits de vervangingsproduktie zou worden
opgevoerd tot circa 35.000 woningen per
jaar. Zou deze vervanging niet gerealiseerd
worden, dan is een nog lagere produktie
noodzakelijk.
Aldus berekent het E.I.B. een vervanging
van 320.000 woningen in de periode 1971—
1980. Aan deze vervanging zou voor een
gedeelte tegemoet gekomen kunnen wor
den door renovatie, die evenwel met grote
problemen gepaard gaan.
In dit verband zouden wij samen met het
E.I.B. willen stellen: „Het probleem voor
het bouwbeleid op korte termijn is de
bepaling van de omvang der vervanging
en - afhankelijk van deze omvang - het
op gang brengen van die vervanging".
Het N.E.I. neemt in zijn lijvige rapport:
Bouwnijverheid, planning, groei en fluc
tuaties, als uitgangspunt de woningbe
hoefte, welke het voor februari 1971 bere
kende op 3.975.000 woningen. De woning
behoefte in 1980 berekent het N.E.I. op
4.675.000 woningen op basis van dat deel
van de bevolking, dat ouder is dan 20 jaar
en het gemiddeld aantal personen ouder
dan 20 jaar, dat dan een woning behoeft.
Aldus zal de gemiddelde woningbezetting
volgens het N.E.I. 3,08 in 1980 bedragen
(E.I.B. 2,98). Het N.E.I. neemt evenals het
E.I.B. aan dat er ter waarborging van de
mobiliteit een woningreserve van 2 a 3%
moet bestaan. Ten aanzien van de vervan-
Commissie
Nota Udink E.I.B. N.E.I. Bouwplanning
(cijfers in duizenden)
Woningbehoefte 1971 3.940 3.975 3.975 3.868 3.868
Uitbreidingsbehoefte
1971 tot en met 1980 935 1.010 1.020 876 876 1.085 1.085
Vervanging
1971 tot en met 1980 415 340 350 925 525 360 335
Nieuwbouwbehoefte
1971 tot en met 1980 1.350 1.350 1.370 1.801 1.401 1.445 1.420
Voorraad 1971 3.800 3.800 3.800 3.799 3.799 3.787 3.787
Produktie 1971 tot en met 1980 1.350 1.350 1.350 1.400 1.400 1.445 1.420
5.150 5.150 5.150 5.399 5.399 5.232 5.207
Vervanging
1971 tot en met 1980 415 340 350 925 525 360 335
Voorraad 1980 4.735 4.810 4.800 4.474 4.874 4.872 4.872
Woningbehoefte 1980 4.820 4.675 4.675 4.872 4.872