15 ff 7*y. oo PROF. DR. G. MINDERHOUD: MET ONVERFLAUWDE BELANG STELLING EN OVERWEGEND MET IN STEMMING GELEZEN Illustratie uit het boek der dat er tussen beide banken een orga nisatorische band bestaat. PROF. IDR. A. MARIS: ...ONDER DE INDRUK VAN DE OVERZICHTELIJKE WIJZE VAN BESCHRIJVING Directeur Landbouw-Economisch Insti tuut Buitengewoon Hoogleraar aan de Techni sche Hogeschool te Delft Bij het lezen van het gedenkboek komt men onder de indruk van de overzichtelij ke wijze waarop niet alleen de geschiede nis van de coöperatieve banken maar ook de ontw kkeling van de landbouw is be schreven, ingedeeld in vier perioden. In elk van deze vier perioden worden op treffende wijze de bijzondere aspecten van de wisselwerking tussen de groei van de coöperatieve banken en de veranderingen in de landbouw in het kader van de algemene economische ontwikkeling ge presenteerd. De periode tot 1945 is gekenmerkt door de stabiliserende invloed van de groeiende financiële kracht van de coöperatieve banken op het land- en tuinbouwbedrijf. De landbouw raakte economisch en soci aal meer verweven met de gehele volks huishouding. Van 1945 tot 1950 was het de periode van economisch herstel. Prof. De Vries zegt over de landbouw: „De landbouwsector betaalde de tol van het naoorlogse dirigis me, terwille van het laaghouden van de kosten van levensonderhoud. Bij meer vrijheid zou hij van de dan hogere prijzen financieel meer geprofiteerd hebben." Hij voegt hieraan toe dat het vanzelfsprekend was dat de landbouw zijn bijdrage leverde tot het naoorlogse herstel, maar dat de landbouw door de problemen waarmee ze in de snel groeiende economie na 1950 werd geconfronteerd, niet voldoende in de welvaart deelde. Van 1950 tot 1960 is het de periode van liberalisering met een spectaculaire eco nomische groei. In de landbouw komen de structuurproblemen naar voren: vermin dering van de beroepsbevolking, landbouw overschotten, te kleine bedrijfsomvang, geringe arbeidsbezetting per bedrijf en de inkomensdispariteit. In deze periode ko men de landbouw en het platteland in beweging en de bijdrage van het coöpera tieve bankwezen tot de economische en sociale herstructurering van het platte land komt tot uiting in de niet-agrarische financiering als belangrijk complement van de hoofdtaak: het aantrekken van spaargelden en het verlenen van kredieten aan de agrarische bedrijfstak. In de periode na 1960 krijgt het algemene karakter en de betekenis van de coöpera tieve banken een nog sterker accent. De karakteristiek „van exponent tot compo nent" die in de ondertitel van het gedenk boek is aangegeven, heeft terecht algeme ne erkenning gevonden. In de landbouw hebben thans de Rabobanken de eerste plaats overgenomen van de familie van de landbouwers in het verstrekken van le ningen, terwijl van de totale leningen van de Rabobanken nog slechts een derde op de agrarische sector betrekking heeft. Wie een duidelijk inzicht wil krijgen in de ontwikkeling van het coöperatief krediet wezen en de betekenis voor de landbouw sinds de tweede wereldoorlog, vindt in het gedenkboek vele facetten belicht. Oud-voorzitter van het Bestuur van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank Emeritus Hoogleraar aan de Landbouw Hogeschool te Wageningen In het voorwoord van dit boek wordt het aangekondigd als een gedenkboek ter ge legenheid van het 75-jarig jubileum van de Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank, terwijl deze Rabobank nog in haar prille jeugd ver keert! Dat ik op dat slakje zout leg, vloeit voort uit het feit, dat ik op dit gedenkboek geen wezenlijke aanmerkingen heb. Integen deel: ik heb het met onverflauwde belang stelling en overwegend met instemming gelezen. De schrijver, prof. dr. Joh. de Vries, econoom en historicus, heeft een indruk wekkende hoeveelheid bronnen geraad pleegd. Hij is er diep in doorgedrongen: tot zelfs in de notulen van de besturen van de beide vroegere Centrale Banken en tot interne nota's, die slechts voor eigen gebruik van ingewijden bestemd waren. De schrijver begint bij het ontstaan van de boerenleenbanken, dus omstreeks de eeuwwisseling. Hij verdeelt de stof over een zestal hoofdstukken, die elk een be paald tijdvak tot grondslag hebben. De eerste drie tot 1948. Voor iedere periode worden het ontstaan en de ontwikkeling van de boerenleenbanken en hun centra les geplaatst in het kader van hun eigen tijd. In het bijzonder van de economische, sociale en politieke omstandigheden, waarin Nederland en speciaal onze land bouw toen verkeerden. Dit geschiedt op meesterlijke wijze, in klare, eenvoudige taal met een prijzens waardig spaarzaam gebruik van vreemde woorden en vakjargon. Als schrijver meent te mogen vaststellen, dat een of ander wel beter of vroegtijdiger had kunnen geschieden, doet hij dit be hoedzaam. Veelal in vragende vorm. Loftrompetten of pluimstrijkerijen zal men niet aantreffen. Evenmin afbeeldingen van op de voorgrond getreden personen of foto's van indrukwekkende gebouwen. De tekst is hier en daar verlucht met knappe tekeningen van Otto Dicke. Ook de grafische verzorging laat niets te wen sen over. Het is een met smaak, modern uitgevoerd boek van omstreeks 250 bladzijden gewor den van een goed hanteerbaar formaat, gestoken in een mosgroene band met gou den opschrift. Het zal een sieraad vormen, zowel wat zijn uiterlijk als wat zijn inhoud aangaat voor iedere boekenkast. En tenslotte.' Het is een waardig „In Memoriam" voor zover het de vroegere Centrale Banken betreft.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 17