14
van exponent tot component
met eigen werk een aantrekkelijk, nieuw
boek plaatsen waar hij trots op kan zijn
en de banken ook.
IR. J. S. KEYSER:
ZEER GEWETENSVOL, AL KAN MEN
OVER WERKWIJZE VERSCHILLEND
DENKEN
Oud-directeur van de Coöp. Centrale Raif-
feisen-Bank
De geschiedenis van het 75-jarig coöpera
tieve landbouwkrediet in Nederland kan
worden ingedeeld in drie even lange perio
den. De eerste periode is belangrijk en
boeiend omdat het erom ging of de opzet
zou slagen. Na een kwart eeuw leek dat wel
zeker, ondanks twijfels ergens in de hoog
ste bankkringen. De historieschrijver over
dit tijdvak zou ook nog mensen kunnen noe
men, die ergens een grote invloed hebben
gehad. In de latere perioden gaat dat niet
meer. Dan laat de invloed der uiterlijke om
standigheden, wel veel ruimte voor activiteit
van individuele leiders, maar veel minder
om zichtbaar op het beleid een persoonlijk
stempel te zetten.
Dan de tweede 25 jaar, de periode van de
grote stagnatie, de oorlog met het ver
dwijnen van een goed deel der goederen,
de tegenwaarde van het geld en tenslotte
de geldsanering, die de lokale banken over
een breed front, vooral als spaarbanken in
contact bracht met het dagelijks leven
van gewone mensen.
In het derde 25-jarige tijdvak de grote
doorbraak (van exponent tot component
noemt prof. De Vries de ontwikkeling), het
einde der terughoudendheid der banken,
grote uitbreiding van de kredietmogelijk
heden, van de kredietverlening en van het
bedrag van toevertrouwde middelen af
komstig van het grote publiek. Niet te
vergeten de uitbreiding van de dienstver
lening en tenslotte de grote fusie.
Het boek van prof. De Vries laat ons in
het bijzonder de tweede en derde periode
beleven op een geheel eigen wijze. Hij
gaat zeer gewetensvol te werk. Hij be
schrijft en oordeelt vrijwel uitsluitend
aan de hand van documentatie uit de
archieven der Centrale Banken, het L.E.I.,
enz. Over deze werkwijze kan men ver
schillend denken. Het kan voorkomen, dat
over belangrijke zaken geen, onvolledige
of eenzijdige documentatie beschikbaar is.
Hoe komt men dan tot inzicht en oordeel.
Het lijkt mij toe, dat het doen en laten
binnen en rondom de lokale banken van
bestuurders, leden, cliënten dat opgeteld
tot zulke grote cijfers voert niet tot leven
is gebracht. Evenmin de autonomie der
lokale banken. Het Zuivelbankconflict is
behandeld uitsluitend aan de hand van
het archief van de Centrale Bank Utrecht,
die er mede daardoor niet zo gunstig
afkomt. Om een oordeel te vellen over de
Amerikaanse politiek inzake Vietnam,
moet men naast de Pentagonpapers, ook
nog interne documentatie uit Hanoi ter
beschikking hebben!
Terecht is aan het rapport der Commissie
Landbouwkrediet veel aandacht geschon
ken. Het was in ons land de eerste funda
mentele studie over landbouwfinanciering.
Zij legde de alles beheersende factor van
het eigen vermogen bloot. Dat wijlen drs.
Van den Wildenberg de methoden van
onderzoek grotendeels heeft uitgedacht en
met verrassende snelheid heeft uitgewerkt
tot het rapport, had vermeld kunnen wor
den.
Wat de landbouwfinanciering betreft stelt
prof. De Vries de vraag of de banken
hierbij door hun kredietverlening een wel
geformuleerde landbouwpolitiek bewust
hebben nagestreefd. Als hij hier een
vraagteken zet, kan ik hem wel volgen. De
banken hebben bij het voeren van hun
beleid de krachtlijnen zo goed mogelijk
opgespoord en zich daarnaar gericht. Die
krachtlijnen waren de resultaten van dui
zenden beslissingen genomen in familie-
beraad in de boerenkeukens.
Prof. De Vries kan ook geen eigenlijk plan
ontdekken, waaruit blijkt dat de expansie
van de derde periode vooraf bewust is
gepland en daarna nagestreefd. Hij heeft
gelijk. Hier hebben de banken zich aange
past aan de economische ontwikkelingen.
Zij zijn vooral in actie gekomen om de
groei van de liquiditeit van de individuele
huishoudingen op te vangen, het resultaat
van de stijging der produktie en van de
produktiviteit. Dat is iets anders dan een
echt eigen ontwikkelingsplan. Een prag
matische aanpak dus als bij de landbouw
financiering.
Prof. De Vries heeft veel degelijk werk in
korte tijd verzet en een waardevol boek
aan de bestaande reeks van gedenkboeken
toegevoegd. Het blijkt eens te meer hoe
moeilijk het is de ontwikkeling van onze
bankorganisatie als het werk van mensen
te zien. Veeleer is het de loop der uiterlij
ke omstandigheden, die bepalend is voor
wat er gebeurt. Dat is trouwens ook in
andere sectoren van het bedrijfsleven
meer en meer het geval.
De mens is moeilijk vindbaar geworden in
het economisch proces en dat terwijl hij
zich zo inspant!
DRS. J. R. KUPERUS:
VAN HET BEGIN TOT HET EINDE
GEBOEID GELEZEN
Directeur van de Friesland Bank
Gaarne voldoe ik aan het vriendelijke
verzoek om in kort bestek een algemene
indruk te geven van het door prof. dr. Joh.
de Vries geschreven gedenkboek en desge
wenst enig commentaar te leveren op die
onderdelen die mij bij het lezen van het
boek zijn opgevallen.
Wanneer de auteur van een gedenkboek
er in slaagt de lezer van het begin tot het
einde te boeien, zoals bij ondergetekende
het geval is geweest, mag dat als een groot
compliment aan het adres van de schrij
ver worden beschouwd. De spectaculaire
ontwikkeling van het georganiseerde
landbouwkredietwezen in ons land, in het
bijzonder voorzover het de afgelopen 25
jaar betreft, is door prof. De Vries op een
m.i. zeer verdienstelijke en oorspronkelij
ke wijze beschreven. De onafhankelijke
geest van de auteur leidt dikwijls tot een
geheel eigen visie op gebeurtenissen en
ontwikkelingen, waarbij naast woorden
van lof voor bereikte resultaten soms
vraagtekens worden geplaatst bij bepaalde
beleidsbeslissingen. Een recensent die me
de tot taak heeft om het boekwerk cri-
tisch te beoordelen zal wellicht het gebrek
aan informatie signaleren over de wijzi
gingen die er in de afgelopen 25 jaar zijn
aangebracht in de statutaire verhouding
tussen centrale bank en aangesloten ban
ken, alsmede in de zgn. dispensatieregelin
gen. Over deze laatste regelingen, die toch
van grote betekenis zijn voor de ontplooi
ingsmogelijkheden en de rentabiliteit van
de aangesloten banken, wordt in het gehe
le boek zelfs met geen woord gerept. Het
schoonheidsfoutje op pagina 179, waar de
cijfers betreffende het aantal bij de cen
trale Eindhoven aangesloten banken af
wijken van dezelfde cijfers op de pagina's
116 en 117, zij de auteur gaarne vergeven.
De passages in het boek, die handelen over
het conflict met de Coöp. Zuivel-Bank,
heb ik uiteraard met bijzondere belang
stelling gelezen. Daarbij heeft het mij
gefrappeerd hoezeer prof. De Vries, die het
conflict indertijd niet van nabij heeft
meegemaakt, de kern van de moeilijkhe
den tussen de Coöp. Centrale Raiffeisen-
bank en de Coöp. Zuivel-Bank (thans
Coöp. Ver. Friesland Bank geheten) heeft
weten te typeren. De conclusie van de
auteur, dat de Zuivel-Bank als provincia
le bank ,,in feite een wezensvreemd
element in de Utrechtse organisatie was,
niet passend in het normale bestel" is
geheel in overeenstemming met het inder
tijd door de bestuurderen van de Zuivel-
Bank ingenomen standpunt.
Hetzelfde kan overigens worden gezegd
van de passage waarin de auteur stelt, dat
men maatregelen had kunnen nemen
„om de Zuivel-Bank hetzij op een passen
de en vreedzame wijze te doen uittreden
of deze een aparte positie in de organisatie
te verschaffen" Het is begrijpelijk, dat
de schrijver in zijn boek geen aandacht
besteed aan de contacten die er de laatste
jaren, met name op het gebied der coöpera
tiefinanciering, zijn ontstaan tussen de
Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank en de
Friesland Bank. Iedere geschiedschrijver
behoort nu eenmaal de nodige afstand te
nemen van het heden en het recente
verleden.
Hopelijk kan in een eventueel ter gele
genheid van het 100-jarig bestaan van de
Rabobankorganisatie uit te geven gedenk
boek melding worden gemaakt van het
bestaan van goede en vruchtbare contac
ten tussen de Centrale Raiffeisen-Boeren
leenbank en de Friesland Bank, ook zon-