de betaalcheque 25 mr p. j. I. m. bartholomeus Gezien de enorme aantallen betaalcheques die de banken te verwerken krijgen vervult deze tamelijk recente uit vinding van het bankwezen een belangrijke rol in het dagelijks leven. De naam doet denken aan de gewone cheque, maar toch verschilt de betaalcheque hiervan be langrijk. Afgezien nog van het leeftijdsverschil, want ge wone cheques deden in het betalingsverkeer in Italië al meer dan 500 jaren geleden hun intrede. De gewone cheque is in grove trekken te omschrijven als een schriftelijke opdracht, die de trekker van de cheque aan een betrokken bank geeft, om een in de cheque ge noemd bedrag te betalen aan een derde, de nemer van de cheque. Het Wetboek van Koophandel, waarin de cheque nader wordt geregeld, verbiedt dat de betrokken bank de cheque „accepteert", of anders gezegd, dat de betrokken bank de betaling garandeert; iets wat zij bij een wissel overigens wel kan. De cheque kan vervolgens door de nemer aan een ander worden overgedragen, deze kan op zijn beurt weer over dragen en zo verder, totdat uiteindelijk de laatste persoon zich met de cheque tot de bank wendt en betaling ver zoekt. De bank zal tot betaling overgaan als de trekker bij haar voldoende tegoed heeft waarmede zij het betaalde bedrag kan verrekenen. Is dit tegoed er niet of mag er niet over worden beschikt tengevolge van bijvoorbeeld beslag of faillissement dan zal de bank uitbetaling weigeren. Zij kan zulks ook als de cheque door de trekker is herroepen, voordat hij bij de bank ter betaling is aangeboden. Uit het bovenstaande blijkt al welke duidelijke verschillen er zijn tussen de gewone cheque en de betaalcheque: De laatste is door de bank gegarandeerd, mag niet door de nemer worden overgedragen aan een ander dan een bank en is onherroepelijk. Bovendien wordt de werking van de betaalcheque niet in de wet geregeld, maar door de Stichting Bevordering Chequeverkeer, die door een aantal banken in het leven werd geroepen. Is het voor een betrokken bank onaangenaam betaal cheques te moeten verzilveren terwijl er geen tegoed aan wezig is, nog vervelender kan het voor een bank zijn die wel tegoeden onder zich heeft, doch bemerkt dat daarop door een derde beslag is gelegd terwijl zij vermoedt dat de nodige betaalcheques reeds „onderweg" zijn. Bestaan deze tegoeden uit een creditsaldo in rekening courant, dan kan de bank ervan uitgaan dat zij gehouden is de tegoeden aan de beslaglegger af te dragen. De vor deringen, op haar cliënt die ten gevolge van de later aan geboden betaalcheques ontstaan zal zij dan niet meer kunnen verhalen op dat tegoed, maar op andere wijze moeten incasseren. Een en ander werd begin dit jaar nog eens duidelijk toen de Hoge Raad in de volgende zaak oordeelde. De Ontvanger der Directe Belastingen te Amsterdam legde op 22 maart 1968 beslag op alle gelden of goederen die een bank schuldig mocht zijn of worden aan, of onder haar berusting mocht hebben of verkrijgen van een be lastingschuldige die cliënt bij deze bank was. Het beslag werd gelegd omdat de cliënt 12.670,inkomsten belasting achterstallig was en 193,70 aan kosten ver schuldigd. Op het moment van beslag bedroeg het tegoed op de lopende rekening 1.684,53. De cliënt had tevoren betaalcheques in ontvangst genomen, die hij na het be slag alle gebruikte, in totaal 1.450,waarna hij ver dween. Nadat het beslag was gelegd werd de bank, zoals is voor geschreven, gedagvaard om voor de rechtbank schrifte lijk te verklaren hoeveel zij van de belastingschuldige onder zich had. De rechtbank oordeelt daarna hoeveel door de bank aan de beslaglegger moet worden afgedra gen, om hem in staat te stellen zijn vorderingen daaruit te voldoen. In deze zogenaamde verklaringsprocedure stelde de bank, dat zij de uitbetaalde betaalcheques met het te goed kon verrekenen en dus slechts verplicht was het restant aan de belastingontvanger af te dragen. Deze ging daar echter niet mee akkoord en vorderde be taling van het gehele tegoed zoals dat ten tijde van het beslag onder de bank aanwezig was. De Rechtbank, het Hof en de Hoge Raad (deze laatste op 26 januari 1973, bijna 5 jaren na datum van de beslaglegging), stelden de Ontvanger in het gelijk en de bank diende te betalen. In een volgend stukje zal wat nader op deze procedure worden ingegaan, omdat zij verschillende voor het bank bedrijf interessante aspecten belicht.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 27