besparingen II
11
het sparen theoretisch beschouwd
drs. r. r. freeman weivaart.
tegenstrijdige conclusies
in de economie
tegenstrijdige opvattingen
over het sparen
de noodzaak van
quantitatief onderzoek
de besparingen in nederland
In het vorige artikel zijn we nogal uitvoerig ingegaan op de vraag wat sparen is en wat de
zin is van de besparingen voor het economisch leven. Het was een bespiegeling van theo
retische aard en er kwam nauwelijks een getal in voor. Zo werd gesteld dat de besparing
een inkomen veronderstelt, en wel een inkomen dat niet onmiddellijk in zijn geheel hoeft
te worden besteed. Het sparen zelf bestond daarin dat iemand besluit om een deel van
zijn inkomen nu nog niet te besteden om dat later wel te kunnen doen, en het sparen leidt
daardoor automatisch tot bezits- of vermogensvorming, of als men wil tot „kapitaal
vorming". Daaruit blijkt tevens dat het zogenaamd „sparen-achteraf" - dus bijvoorbeeld
koop op afbetaling - op zichzelf geen werkelijk „sparen" is, ondanks alle punten van
verwantschap die beide processen vertonen. En ten slotte zagen we hoe de spaarder, die
zijn middelen zelf nog niet besteedt, toch met zijn besparingen bijdraagt tot de welvaart
omdat hij zijn middelen wel belegt, en daardoor voor anderen bestedingsmogelijkheden
schept. Vandaar de slotconclusie: zonder besparingen had ons land niet zijn huidige
Vroeger bestond praktisch de hele „alge
mene" economie uit dergelijke niet-cijfer-
matige beschouwingen. Ze zijn nuttig,
maar zonder cijfers zijn ze duidelijk on
volledig, en men kon dan ook uit heel wat
stellingen uit de vroegere, niet-quantita-
tieve economie naar believen tegenstrij
dige conclusies trekken door van een
verschijnsel alleen de voordelen of de
nadelen te beklemtonen. Zo is elke prijs
verhoging nadelig voor koper en consu
ment, maar ze is tevens aantrekkelijk voor
de leverancier. Zo kan iemand een laag
renteniveau verdedigen omdat dat voor
delig is voor het bedrijf dat financiering
nodig heeft, terwijl daarentegen de spaar
der een hoge rente wenst. Zulke tegen
strijdige overwegingen kan men aanvoeren
bij praktisch elk alternatief: openbaar ver
voer heeft voor- en nadelen, maar particu
lier autovervoer heeft weer andere voor-
en nadelen. De verlaging of afschaffing van
een beschermend invoerrecht kan voor de
consument leiden tot meer keus en lagere
prijzen, maar men breekt daardoor wel de
bescherming af van de binnenlandse in
dustrie. Enzovoort.
Men vindt datzelfde ook bij de problema
tiek van het sparen. Wanneer sparen in
houdt dat iemand zijn inkomen, geheel of
ten dele, voorlopig niet besteedt, dan
leidt sparen op grote schaal tot daling van
de bestedingen, dus van de afzet en van
de bedrijfswinsten. Sparen zou daarom
ongewenst zijn. Men vond deze opvattin
gen vroeger bij de Mercantilisten. Maar
men kan ook zeggen: als meer sparen
leidt tot meer fondsvorming zodat meer
investeringen mogelijk worden, dan is het
gewenst dat er meer wordt gespaard. In
deze richting werd in 1966 gepleit door
de schrijvers van de bekende „Spaarnota",
waaronder ook de toenmalige minister van
economische zaken.
De waarheid ligt ook hier in het midden:
het totaal van de inkomens moet ten dele
wel en ten dele niet worden besteed. Ten
dele wel omdat de consument in leven
moet blijven terwijl bovendien de betref
fende bedrijfstakken hun produkten moe
ten blijven afzetten - ook al worden de
aldus bestede middelen niet gespaard en
belegd; en ten dele niet, omdat men al
sparende kapitaal moet vormen voor de
toekomst - ook al drukt men daarmee de
bestedingen van dit moment. Zo roept
menig optreden in het economisch leven
meerdere aan elkaar tegengestelde ten
densen op, waarvan men het eindeffect
slechts kan beoordelen door meting, dus
door quantitatief onderzoek. In de econo
mie is de toepassing van dat quantita-
tieve onderzoek met name bevorderd door
de Noorse econoom Frisch en door de
Nederlandse hoogleraar Tinbergen. Vooral
na de tweede wereldoorlog werd deze
onderzoekmethode steeds algemener toe
gepast, ook op het terrein van het sparen.
Zoals wij in het vorige artikel al schreven,
verscheen in het afgelopen jaar van de
hand van dr. J. G. Post een zeer interes
sante studie over de besparingen die in de
laatste halve eeuw in ons land hebben
plaatsgevonden en wel met name over de
ontwikkeling in de omvang van die bespa
ringen, en over de oorzaken daarvan. Wij
zullen daaraan in dit artikel enkele hoofd
punten ontlenen.
Tussen 1923 en 1970 zijn de besparingen
in ons land aanzienlijk gestegen; niet
alleen absoluut, maar ook in verhouding
tot het nationale inkomen. Gemeten in