wob
wob
3
paalde hoeveelheid eigen vermogen aan
wezig dient te zijn, teneinde verliezen op
uitzettingen te kunnen opvangen, zodat de
rechthebbenden op de toevertrouwde gel
den niet door deze verliezen op uitzet
tingen worden benadeeld.
Uitgangspunt bij de solvabiliteitsnormen is
de mate van risico die een kredietinstel
ling loopt bij diverse categorieën van kre
dietverlening. Het zal duidelijk zijn dat in
geval van een lening tegen hypothecaire
zekerheid de solvabiliteitsnorm en dus het
vereiste eigen vermogen van de finan
cierende bank lager zal zijn dan bij
verstrekkingen tegen cessie op debiteuren.
Verstrekkingen aan de Nederlandse over
heid, de semi-overheid en onder garantie
van Nederlandse overheidslichamen zijn
begrijpelijkerwijs vrij van enige solvabili-
teitseis.
Afgezien van extra zware eisen voor grote
posten, d.w.z. verstrekkingen die meer dan
15% van het eigen vermogen van een
kredietinstelling bedragen, variëren de
solvabiliteitseisen voor de diverse uitzet
tingen van 0 tot 10%. Daarnaast kent de
solvabiliteitsrichtlijn ook nog een zoge
naamde immobilia-regel, die ruwweg in
houdt dat het totaal van onroerende goe
deren, inventaris, deelnemingen en ver
strekkingen aan die deelnemingen het
eigen vermogen niet te boven mag gaan.
Anders dan bij de bestaande solvabiliteits-
richtlijnen zullen de nieuwe voorschriften
van toepassing zijn op de collectiviteit van
de aangesloten banken en de Centrale
Bank.
Immers, tot dusver werd de zorg voor de
solvabiliteit van de lokale banken door De
Nederlandsche Bank aan de Centrale Bank
gedelegeerd, waarbij deze verplicht was
tekenen van een ontwikkeling die naar haar
oordeel voor de solvabiliteit van een bij
haar als lid aangesloten bank gevaarlijk is
of gevaarlijk zou kunnen worden aan De
Nederlandsche Bank te signaleren.
De nieuwe solvabiliteitsrichtlijnen zullen
vermoedelijk impliceren dat de huidige be
drijfseconomische regelingen op het ge
bied van solvabiliteit en rentabiliteit voor
de aangesloten banken een nieuwe aanpak
behoeven. Hierbij zullen de gedachten van
de collectiviteit en een voldoende reserve
vorming binnen onze snel groeiende orga
nisatie centraal moeten staan.
Verwacht mag worden dat de nieuwe sol
vabiliteitsrichtlijnen, waarover thans over
eenstemming is bereikt tussen De Neder
landsche Bank en de verschillende groe
peringen van bankinstellingen in ons land,
te zijner tijd tegelijk met de nieuwe liqui-
diteitsregels zullen worden ingevoerd.
INDIRECTE KREDIETBEHEERSING
Behalve het bedrijfs-economische toezicht
oefent De Nederlandsche Bank ook het
zogenaamde sociaal-economische toezicht
uit. Dit doet zij in het kader van haar taak
de waarde van de Nederlandse geld-
eenheid te reguleren op zodanige wijze als
voor 's lands welvaart het meest dienstig
is, waarbij voor ogen wordt gehouden die
waarde zoveel mogelijk te stabiliseren. Dit
toezicht wordt geconcretiseerd in een aan
tal maatregelen die instrumenten van
monetaire politiek worden genoemd. Eén
daarvan is het instrument van krediet-
beperkende maatregelen, waarbij dan nog
het onderscheid tussen maatregelen voor
de private en maatregelen voor de publie
ke sector gemaakt kan worden.
Tot juli 1972 kende het Nederlandse bank
wezen in het kader van de kredietrestric-
tieve maatregelen ten aanzien van de
private sector een tweetal normen van
directe kwantitatieve kredietrestrictieve
aard, namelijk de gedragslijn voor de korte
kredietverlening en de regeling voor het
lange bedrijf. Beide maatregelen kwamen
erop neer dat er normen opgelegd werden
die direct van toepassing waren op het
niveau van kredieten in rekening-courant
en leningen.
De gedragslijn hield in dat de kredieten
in rekening-courant aan de private sector,
uitgaande van een bepaald basisbedrag
met een bepaald percentage over een be
paalde periode mochten toenemen.
Zo bedroeg deze norm voor het jaar 1971
9%. Een belangrijk onderdeel van deze
gedragsregel was de regel dat alleen in
geval van overschrijding van de norm door
de totaliteit van de banken die onder de
gedragsregel vielen, door die krediet
instellingen die de overschrijding veroor
zaakt hadden, een renteloos depot bij De
Nederlandsche Bank moest worden aan
gehouden ter grootte van het bedrag waar
mede de norm was overschreden. Krach
tens de regeling voor het lange bedrijf
dienden de banken een dusdanig beleid te
voeren, dat de lange activa gelijke tred
moesten houden met de lange passiva.
Momenteel zijn er besprekingen gaande
tussen De Nederlandsche Bank en de
representatieve organisaties over een
nieuw systeem van indirecte krediet-
beheersing. Het woord „indirect" geeft aan
dat de norm inzake de uitbreiding van het
kredietvolume loopt via de liquiditeits
positie van de banken. Met andere woor
den via een politiek van verruiming c.q.
verkrapping van een liquiditeitsreserve kan
invloed uitgeoefend worden op de uitbrei
ding van kredieten in rekening-courant en
leningen. Het indirecte systeem onder
scheidt zich met name op een tweetal
punten van het oude directe systeem. Het
voorgestelde systeem kent niet het onder
scheid tussen lang en kort bedrijf, terwijl
voorts het indirecte systeem van toepas
sing zal zijn voor de individuele handels
banken en - wat onze organisatie betreft -
voor de collectiviteit van de aangesloten
banken plus centrale. De liquiditeitsreserve
die uit een aantal als liquiditeit erkende
activa bestaat, wordt gerelateerd aan de
korte en de lange toevertrouwde binnen
landse gelden.
Natuurlijk moet worden afgewacht in welke
omstandigheden en in welke mate De
Nederlandsche Bank het nieuwe instru
ment zal hanteren: daarvoor is het ook
een monetair politiek instrument. Duidelijk
is echter dat een verhoging van de norm
inzake de liquiditeitsreserve voor een bank
zal betekenen een afremmen van de ex
pansie van haar kredietverlening dan wel
- als enig alternatief - een snellere groei
van de toevertrouwde gelden. Het systeem
van indirecte kredietbeheersing zal dan
ook zeker resulteren in een nog sterkere
concurrentie op het gebied van het aan
trekken van gelden van derden.
RENTE TERMIJNSPAARGELDEN
Wat ons momenteel zeker bezighoudt, is
de rente voor spaargelden op termijn.
In de loop van 1972 kon de rente voor de
termijnspaargelden worden verlaagd na
zich enkele jaren op een zeer hoog niveau
te hebben bewogen. De daling van de ren
te op de kapitaalmarkt maakte de verla
ging van de rente voor de termijnspaar
gelden mogelijk en ook gewenst. Immers
bij een daling van de rente voor leningen
en daardoor een vermindering van de ren
te-inkomsten voor de aangesloten banken,
was een compensatie in de vorm van een
vermindering van de rentelasten noodzake
lijk.
Nadat in het begin van 1973 een aantal
bankinstellingen de tarieven voor de ter
mijnspaargelden had aangepast aan de
tarieven van de Rijkspostspaarbank, maak
te deze spaarinstelling tegen het einde
van het eerste kwartaal 1973 bekend dat
zij de rente voor beleggingsrekeningen
per 1 mei ging verhogen.
Te meer daar de Rijkspostspaarbank in