37 meer over de eerste vergaderingen driekwart eeuw geleden Boerenbond een afschrift ontvangen van de rekening en verantwoording die jaar lijks aan de Algemene Vergadering wordt voorgelegd. (Van deze fraaie voornemens is niet bijzonder veel terechtgekomen.) De leden konden, voor zo ver de kas dat toeliet voorschotten opnemen en voor zo ver hun eigen kas dat toeliet gelden in deposito geven. De voorzitter dankte de aanwezenden, ver heugde zich in de gevestigde samenwer king, waardoor verschillende verenigingen zich de hand kunnen geven om ons land bouwkrediet te kunnen verbeteren en kreeg natuurlijk een applausje van de andere bestuurders en van de afgevaar digden: B. J. Hulshof en Reyers uit Didam, I. Wes- sels uit Netterden, W. J. Kraayvanger uit Angerlo, A. J. van Benthem uit Wognum, A. G. Onderwater uit Uithoorn, A. Com mandeur en P. Bakker uit Berkhout. Tevreden ving men de thuisrit aan, die voor sommigen wel vele uren zal hebben geduurd. Er werden in de beginperiode vele ver gaderingen gehouden, zoals op 17 decem ber 1898 en 21 januari 1899. Dit waren blijk baar allemaal Buitengewone Algemene Vergaderingen - bijeengeroepen zo dik wijls het bestuur het nodig achtte. Dat was in het begin nogal dikwijls en blijk baar niet al te moeilijk gezien het gering aantal leden. (De Gewone Algemene Ver gadering moest immers worden gehou den in de eerste helft van de maand April?) ,,De oproeping daartoe geschiedt ten min ste veertien dagen tevoren door ene ad vertentie tweemaal geplaatst in het orgaan der Vereniging" (bestond dan al een or gaan en zo ja, welk orgaan en wie kan Terugblikker aan exemplaren daarvan helpen?) Kennis te geven bovendien schriftelijk aan leden en Provinciale Commissieën. (Dat waren organen die adviseerden over toe lating van banken en bovendien een oogje in het zeil moesten houden bij de hande lingen van de inspectie"). Het klinkt een beetje vreemd, dat voor stellen door de leden vier weken voor de vergadering moesten worden ingezonden om behandeld te kunnen worden. Hadden deze bestuurders dan een vooruitziende blik, zoals het goede bestuurders betaamt? De aanvragen om rijkssubsidie die eerst niet zo vlot werden ingewilligd kregen volgens het bestuur op 24 juni 1899 een gunstiger perspectief. Die subsidie zou in hoofdzaak dienen als bijdrage in de in- spectiekosten, maar men zou nu toch graag ook eens zien, dat provinciale commissies zouden worden benoemd waaraan de be hoefte groot was, want alleen al in Zuid- Holland wachten zeker drie banken op aansluiting. Het is werkelijk jammer, maar het moet toch gezegd worden en dat kan na zovele jaren - dat er grote moeilijkheden ont stonden tussen Inspecteur Louis van Rijc- kevorsel en de Bestuursleden. Er was een botsing van opvattingen, waarin Van Rijc- kevorsel niets wilde toegeven. Zelfs wilde het Bestuur liever aftreden dan met de heer Van Rijckevorsel samen te werken! Het was een heel nare zaak, gezien de persoonlijke en vriendschapsbanden, die bestonden, maar hier moest het algemeen zakelijk belang voor gaan en dus werd de heer Van Rijckevorsel onder erkenning van en dankzegging „voor zijne groote ver diensten, bij de oprichting der Vereeniging bewezen (en dat was geen loze bewering) van zijne betrekking ontheven en eervol ontslagen." Dies werd de administrateur Brands aan gesteld tot Inspecteur en werd kandidaat notaris F. van Ditzhuizen benoemd tot Ad ministrateur (enigszins te vergelijken met directeur). Des Heeren Brands salaris zou afhankelijk zijn van de rijkssubsidie. Dat vond hij aan vankelijk een niet zo heel aantrekkelijke basis. Maar de heer Brands moest maar vertrouwen in het bestuur hebben en dan zou hij zeker niet teleurgesteld worden. Niet alleen zou in aanmerking worden ge nomen wat hij in 1898 en 1899 al voor de Vereniging had gedaan maar bovendien zouden ook nog zijn reis- en verblijfkosten uit de kas worden vergoed. Wat wil je dan nog meer? De heer Brands aanvaardde zijn benoeming onder dank voor het ver trouwen. Terugblikker dacht eigenlijk, dat het Bestuur de heer Brands voor zijn ver trouwen had moeten bedanken! De heer Van Ditzhuizen was zekerder van zijn inkomen. Hij kreeg 300,- per jaar. Nog even werd het bestuurslid Hendrickx het vuur aan de schenen gelegd door de heer Bosch, want de heer Hendrickx zou zich inspannen zowel „voor de Wet van 1855 als die voor 1876" (oude controverse tussen 'vereniging' en 'coöperatieve vere niging'). Volgens de heer Bosch deed de heer Hen drickx er maar beter aan zich terug te trekken. Gelukkig werd olie op de golven geworpen door de voorzitter. „Er was blijkbaar een misverstand" (een argument dat ook heden ten dage alom wordt rond geslingerd waar ruzies uit de hand dreigen te lopen). Enige leden waren er niet over te spreken dat geldaanvragen zo verschrikkelijk lang op afwerking moesten wachten. Zij wilden vereenvoudiging van de formaliteiten om krediet te verlenen. In aansluiting daarop stelde de heer Van Benthem voor om jaarlijks een krediet plafond voor elk lid vast te stellen (dit systeem is metterdaad ingevoerd geweest). De heer Westerwoudt vestigde er de aan dacht op, dat de depots te gering waren. Dit wordt door de heer Pauwen geweten aan de geringe faciliteiten die de Vereni ging bij depots geeft en aan de tijd rovende termijn van vijf weken en om slachtigheid van de gehele procedure. In Eindhoven ging het allemaal veel soepeler. Didam meende dat de oplossing zou te vinden zijn in het toepassen van rekenin gen-courant. Dat nu vond de heer Bosch te bezwaarlijk omdat „onze accepten met de Amsterdamse Bank op 3 maanden lo pen". Waarop Didam stelde, dat dan maar een andere uitweg gezocht moest worden. Een renteverhoging kon niet doorgaan, omdat volgens de Voorzitter de Vereniging toch al met verlies werkte. En dat in weer wil van het toch wel buitengewoon zuinige beheer, waarvan wij nu geen enkel denk beeld meer hebben: de Vereniging betaal de geen huur en ook ontvingen de be stuurders geen vergoeding van reis- en verblijfkosten. Zelfs de subsidies van het Rijk, die van 1.300,- in 1900 opliepen tot wel 1.600,- in 1903 konden dit verlies niet wegwerken. In 1904 kwam duidelijk een kentering ten goede. Er kwamen een betere aanspra kelijkheidsregeling en discontofaciliteiten van De Nederlandsche Bank en de voor malige hoofdonderwijzer en kassier te Rijpwetering, de heer Van den Hurk, trad in dienst als Inspecteur. De zaken werden nu zeer doortastend aan gepakt en de Vereniging groeide ziender ogen. Naast de heer Van den Hurk werkten enkele 'buitencontroleurs' (o.a. de heren J. M. E. van Stekelenburg, H. W. de Jong, L. J. van de Geest, J. H. Kruseman, A. Hendriks, J. G. Merkx, J. C. A. M. van Kluyve) aan de interne en externe uitbouw van de organisatie. In 1907 reeds (125 leden-banken) kon men een eigen gebouw in gebruik nemen op de hoek van Voorstraat en Boothstraat te Utrecht en in 1912 was weer een grotere ruimte nodig, die gevonden werd aan de Drift 12. Inmiddels verzorgde de eerste jurist, Mr. O. Gezelle Meerburg sedert 1909 de rechtskundige aangelegenheden. Een zeer duidelijke groei dus. En dit was dan nog iets over de vroegste geschiedenis van de Coöperatieve Cen trale Raiffeisen-Boerenleenbank G.A., kan toor Utrecht. De vraagstukken waarvoor men stond en soms de persoonlijke tegen stellingen lijken nu zo klein en veraf. We moeten oppassen er niet meewarig over te denken want toentertijd waren ze zeer belangrijk. Dank zij de ernst en toewijding waarmee de fundamenten van onze organisatie wer den gebouwd, is het ons mogelijk in dit jaar het vijfenzeventigjarig jubileum te her denken. De kinderjaren van de 'Vereniging' - zowel in Eindhoven als in Utrecht - zijn bepalend geweest voor de gezonde en voorspoedige groei. En ergens op de achtergrond klinken nog de woorden van Raiffeisen door, die hij sprak in 1887: (enigszins vrij vertaald) ,,De geest van het christelijke geloof en van de liefde moet de drijfveer en de kracht tot onophoudelijk opbouwen zijn. Laat ons dit, waarde medeleden, niet ver geten en laat ons voortdurend indachtig zijn, dat zonder ons voortdurend onze christenplicht voor ogen te stellen, nooit de aan onze organisatie gestelde opgave vorm kan krijgen; doch onze Verenigingen zouden afzakken tot niets anders dan zaken waar de geldhandel bedreven wordt Tb.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 39