geld- en kapitaalmarkt
34
p. vernède en mevr. mr. h. besantpon
geldmarkt
obligatiemarkt
De invloed van zowel externe - de voortdurende valuta
onrust - als interne oorzaken - de aangekondigde lichte
fase van indirecte kredietbeheersing van De Nederland-
sche Bank N.V. - hebben tot een fors gewijzigde situatie
op de geldmarkt geleid.
De in onze vroegere artikelen regelmatig terugkerende
begrippen als belastingafdrachten, bankbiljettenomloop,
betalingen van en naar salarisrekeningen, uitkeringen aan
Gemeenten e.d. zijn volledig naar het tweede plan ver
huisd door de turbulente ontwikkelingen van de laatste
maand.
De Nederlandsche Bank verhoogde in 2 maanden het
wisseldisconto in 4 etappes van 4 naar 6V2%. Het pro
messedisconto is in diezelfde periode zelfs met 3 ge
stegen. Een dergelijk tempo is na de Tweede Wereldoorlog
nog niet voorgekomen.
Hier zitten we dan meteen bij de kern van de zaak. De
rente in Nederland wordt hoe langer hoe meer buiten onze
landsgrenzen vastgesteld, net zo als „het zakgeld van
onze kinderen door onze buren wordt bepaald".
De speculatie, dan weer in deze dan weer in gene valuta,
ondermijnt in hoge mate het vertrouwen in het geld, te
meer als men welhaast moet constateren dat de politieke
en monetaire autoriteiten zowel de wil als het vermogen
ontbreekt om in te grijpen.
In landen, waarin men wel maatregelen durft te nemen om
een evenwichtige economie op lange termijn te effec
tueren (bv. Duitsland) wil iedereen z'n geld wel onder
brengen. Hierdoor vindt een omzetting van bijvoorbeeld
Nederlandse Guldens in Duitse Marken plaats. De invloed
hiervan op de Nederlandse geldmarkt is vanzelfsprekend
verkrappend waardoor de tarieven bijzonder snel stijgen.
Hoe langer deze situatie voortduurt, des te dieper het mes
zal moeten snijden, waarbij zelfs visioenen van het tientje
van Lieftinck opduiken.
Daar de onrust op de valutamarkten steeds meer uitgroeit
van een monetaire crisis naar een politieke dito, kunnen
deze problemen niet meer door monetair-neutrale instel
lingen - nationale Centrale Banken - worden opgelost,
maar is de gehele problematiek terechtgekomen in de
wereldpolitiek.
Binnenslands dient gememoreerd te worden dat de metho
diek van indirecte kredietbeheersing ertoe zal leiden dat
het aantrekken van toevertrouwde middelen nog meer in
het middelpunt der belangstelling zal komen te staan,
waardoor ook uit dien hoofde een renteverhogend effect
niet alleen te verwachten valt, maar ook al duidelijk te con
stateren is. Met alle gevolgen vandien voor de rentabiliteit
van onze organisatie en het, als gevolg daarvan, eventueel
afwentelen via hogere debetrentes op onze - veelal kleine
-cliënten. Een op het eerste gezicht negatieve bijdrage van
de monetaire autoriteiten bij de bevordering van het eigen
woningbezit zoals die al gedurende enige decennia - te
recht - door de regering wordt bevorderd.
De verslagperiode werd gekenmerkt door een verdere
stijging van de rente in een tamelijk snel tempo. De begin
juni aangekondigde 7%% 25-jarige staatslening tegen een
uitgiftekoers van 99.50 bracht het effectief rendement
op 7.8%. Dankzij de onverwacht grote interesse van zo
wel binnen- als buitenland werd het oorspronkelijk bedrag
van 250 miljoen verhoogd tot 350 miljoen, terwijl de
toewijzing 56% bedroeg. Dit feit kwam als een grote ver
rassing voor de beurs daar de voorwaarden, gezien de
toen geldende marktverhoudingen, beslist niet boven
matig gunstig waren. Kennelijk heeft het feit, dat het hier
om een staatslening ging, een grote rol gespeeld.
Het succes van de staatslening was niet het begin van een
periode van opleving op de obligatiemarkt. Integendeel,
de stemming bleef gedrukt terwijl er van omzet nauwelijks
sprake was. Het hoge renteniveau in het buitenland, de
inflatie, alsmede de monetaire onrust maakten dat een
afwachtende houding werd aangenomen. Een bericht in
Le Monde, dat in de E.E.G. een couponbelasting zou wor
den ingevoerd, gaf nog een extra druk. De inschrijving op
de half juni bekend gemaakte uitgifte van 8% 15-jarige
kapitaalobligaties van de A.B.N. tegen een koers van
99.50% (effectief rendement 8.14%) was dan ook een
rustige aangelegenheid met een redelijke belangstelling.
De onzekere monetaire situatie waarbij met name gespe
culeerd werd op een revaluatie van de Duitse Mark maakte
het eind juni voor De Nederlandsche Bank noodzakelijk het
disconto te verhogen tot 5 teneinde door middel van
een rente-aanpassing geldafvloeiing naar het buitenland
minder aantrekkelijk te maken.
Was de beurs nauwelijks bekomen van deze tweede dis
contoverhoging binnen één maand en van het vlak daarop
volgende bericht van de revaluatie van de Duitse Mark
met 5.5% of een nieuwe verrassing diende zich aan. Op
4 juli maakte de B.N.G. namelijk bekend over te gaan tot
de uitgifte van 150 miljoen 8% 10-jarige obligaties. De
uitgiftekoers werd later vastgesteld op 99%. Vooral van
particuliere zijde was sprake van een grote belangstel
ling voor deze lening zodat het emissiebedrag verhoogd
werd tot 200 miljoen, terwijl bovendien een belangrijke
reductie moest worden toegepast.
De beurs verwachtte na het slagen van de B.N.G.-lening
in eerste instantie dat een stabilisatie van het rentepeil
zou intreden. Het psychologische effect dat uitging van de
verhoging van de rente op onderhandse leningen (25 jaar
a pari) door de B.N.G. tot 8V4 enkele dagen na de in
schrijving op de 8% lening, alsmede de half juli door
De Nederlandsche Bank aangekondigde discontoverho
ging van 5% naar 6%, bracht echter opnieuw weer een
koersdaling teweeg. In de laatste week van juli kon de markt
zich goed handhaven, waarbij in vele gevallen de koersen
zelfs licht aantrokken. Een en ander moet echter het ge
volg zijn geweest van het indekken van baisse-posities.
Nu in Engeland de minimum bank lending-rate verhoogd
is met 2V2% tot 11V2 en met ingang van 1 augustus het
disconto in Frankrijk (van 8V2 naar 9V2%) en België
(van 6 naar 6V2 weer is opgetrokken moet op de
obligatiemarkt rekening gehouden worden met een her
nieuwde koersdaling.
Hoewel de monetaire situatie het nog steeds niet mogelijk
maakt een zuiver beeld van de binnenlandse verhoudingen
te krijgen ziet het er naar uit dat een eerstkomende
emissie van een eerste klas industriële lening een rente
zal moeten dragen van 8V2