33
nieuw uitzicht
geluid. Het is nu nauwelijks denkbaar,
dat een korenmolen aan sloop wordt prijs
gegeven aangezien de publieke opinie bij
zonder sterk geporteerd is voor behoud
van deze fraaie accenten in of nabij de
bebouwing van dorpen. Tal van gemeente
besturen hebben zich dan ook het lot van
de molen aangetrokken en doordat de
animo om met molens te werken gaat
groeien zien we ook geregeld weer molens
in bedrijf komen. Natuurlijk is er dan niet
direct sprake van een economische nood
zaak, doch de vraag naar brood van war
me bakkers, waarvoor het meel op de ste
nen is gemalen, begint te groeien.
Voorts ziet men gedurende de vrije dagen
ook tal van poldermolens draaien, waar
zogenaamde vrijwillige molenaars aan het
werk zijn getogen.
Sedert 1961 zijn alle molens in Neder
land op de monumentenlijst gekomen en
heeft de rijksoverheid de verantwoordelijk
heid op zich genomen te streven naar de
instandhouding van de wind- en waterrad
molens. Echter monumentenbehoud -
waartoe ook het molenbehoud behoort -
is eerst met succes uit te voeren, als het
nut en de noodzaak hiervan door de be
volking wordt gerespecteerd.
Voor het werkelijk „molen-minded" maken
van Nederland is een vereniging als „De
Hollandsche Molen" onontbeerlijk. Op elk
moment, dat gevaar voor het voortbestaan
van een molen dreigt, wordt ingegrepen of
wo*den krachten gemobiliseerd die rich
ting kunnen geven aan het beleid, ten ein
de het voortbestaan van bedreigde molens
te waarborgen. Zo heeft de vereniging een
uitstekende samenwerking opgebouwd met
rijksdiensten, provinciale besturen en wa
terstaatdiensten en gemeentebesturen.
Als centrale organisatie heeft de vereni
ging de oprichting van tal van stichtingen
gestimuleerd, die regionaal de belangen
van de molens dienen, o.a. door aankoop
en daarna restauratie.
De momentele bedreiging van de molen
wordt niet zozeer gevormd door sloop of
verwaarlozing - hoewel in een aantal ge
vallen er nog wel zorgen zijn - als wel
door de verstedelijking van Nederland.
Molens vormen als het ware aantrekkings-
punten voor stedebouwkundigen, die er
hun activiteiten willen botvieren terwijl
juist open land nodig is voor een molen.
Een goede omstandigheid in ons land is
het aantal vaklieden, dat in staat is het
molenherstel te verrichten. Over geheel
Nederland verspreid zijn er nog ca. 35
molenmakersbedrijven, meestal werkend
met 3 a 4 man - dikwijls ook eigen zoons
- die met succes bezig zijn aan molen-
werk, hetgeen een zeer gespecialiseerd
beroep is. Zelfs bij molenbouw in Amerika
en Canada voerde een Nederlandse mo
lenbouwer het werk uit.
Mede door de krapte op financieel gebied
bij de overheid dreigde het molenmakers-
beroep in moeilijkheden te komen en het
is dankzij het geld van de Rabobank, dat
naast het molenbehoud ook een stukje
oeroud Nederlands vakmanschap kan wor
den bevorderd.
schakeld, kwamen weer in het bedrijf om
„het hoofd boven water te houden".
Net als na de eerste wereldoorlog vormde
de vernieuwingsdrang na de tweede we
reldoorlog een grote bedreiging voor het
resterende molenbezit. Allereerst was een
beduidend aantal - ca. 200 - molens het
slachtoffer geworden van gevechtshande
lingen en kwam hulp moeilijk op gang,
staan voor de waterbeheersing, brak even
eens een ander tijdperk aan. De cultuur-
Torenmolen te Zevenaar (Gld.), voor en
na de restauratie.
Van dit merkwaardige molentype hetwelk
plm. 1450 tot ontwikkeling kwam, resteren
nog slechts 4 voorbeelden.
omdat herbouw van molens met hoge
kosten gepaard gaat. Intussen kwam ook
een veranderd patroon van bedrijfsontwik
keling op gang waarbij met name het oude
muldersambacht werd gewijzigd in een
handelsbedrijf met distributie van veevoe
ders etc. terwijl een sterke concurrentie
o.a. van de coöperatieve maalderijen het
leven van de windmolenaar vrijwel onmo
gelijk maakte. Het gevolg hiervan was, dat
het eigenlijke malen van granen een soort
service werd, waarbij het instandhouden
van een kostbaar onderhoud vergend werk
tuig als een molen voor een particulier
nauwelijks nog enige aantrekkelijkheid
bood.
Voor de poldermolens, die ook op de
meest kritieke momenten pal hadden ge-
technische ontwikkelingen, welke meestal
tot ruilverkaveling en/of centralisatie van
bemaling leidden hadden vrijwel altijd tot
gevolg dat van de windbemaling werd af
gestapt. Niet zozeer de capaciteit van de
poldermolens speelde hierbij een rol als
wel de discontinuïteit. De moderne inzich
ten op agrarisch gebied staan niet toe, dat
door windstilte of anderszins niet gemalen
zou kunnen worden.
Het is goed om bovenstaande ont
wikkelingen, die na 1945 duidelijk hun
stempel op het molenbehoud gingen druk
ken, nog eens te memoreren, aangezien
thans duidelijk een nieuwe periode is in-