27
concentratie
vermogensbehoefte voor
kalvermester
stierenmesterij attractief
De sterke stijging van de prijzen van
nuchtere kalveren in het laatste jaar, wel
ke niet geheel in de resultaten van 1972
tot uitdrukking komen, zullen stellig de
rentabiliteit niet verder hebben verbeterd.
Het is waarschijnlijk, dat door de sterke
stijging van de prijzen van nuchtere kal
veren en de verzorging die het mestkalf
vraagt, het aantal bedrijven met een ge
ring aantal mestkalveren sterk is vermin
derd. Volgens de meitellingen van het
C.B.S. waren er in 1964 15.000 bedrijven
waarop gemiddeld 10 mestkalveren wer
den gehouden, in 1970 was dit aantal
bedrijven gereduceerd tot 5.200 met ge
middeld 84 mestkalveren en in 1972 tot
4.600 met gemiddeld 90 mestkalveren. Dat
er een verdergaande schaalvergroting
heeft plaatsgevonden zou ook kunnen
worden afgeleid uit de steekproeven naar
de aantallen aanwezige soorten vee welke
het C.B.S. maandelijks houdt. Hieruit
blijkt namelijk dat over 1972 duidelijk
sprake is van een stabieler verloop van
het aantal aanwezige mestkalveren dan in
1971, zodat men hieruit de conclusie zou
kunnen trekken dat het aantal gelegen-
heidsmesters is gedaald. Van de 4.600 kal-
vermesterijbedrijven per 1 mei 1972 waren
er ruim 1.500 die meer dan 100 mestkalve
ren hielden en ruim 1.700 die naast de
kalvermesterij geen andere landbouwpro-
duktietak van enige betekenis voerden.
Provincies waar men relatief veel kalver-
mesterijbedrijven aantreft zijn Gelderland
en Noord-Brabant, waar respectievelijk 48
en 22 van het totaal aantal mestkalve
ren worden gehouden. Het aandeel van de
overige provincies vertoont een verdere
daling.
De kalvermesterij lijkt wat haar omvang
betreft thans haar hoogtepunt te hebben
bereikt. Dit mede omdat het aanbod van
nuchtere kalveren in ons land beperkt is
en invoer uit andere landen, vanwege het
vervoer en ziekten bezwaren kan opleve
ren.
In dit verband kan worden opgemerkt dat
ook de export waarvan de kalvermesterij
voor meer dan 90% afhankelijk is in
geval van besmettelijke ziekten een zeker
risico inhoudt. De export vindt voorname
lijk plaats naar Italië en Duitsland. Dat in
hoofdzaak voor de exportmarkt wordt
geproduceerd vindt ten dele zijn oorzaak
in het lage verbruik van kalfsvlees in
Nederland in vergelijking met de ons
omringende landen. Per hoofd van de
bevolking ligt het verbruik in Nederland
op 0,5 kg, in West-Duitsland op circa 2 kg,
in Italië op ruim 4 kg en in Frankrijk op
circa 7 kg per jaar.
Een mogelijkheid om de kalfsvleesproduk-
tie te vergroten is het mesten tot op een
hoger eindgewicht, wat door verbeterde
voertechnieken mogelijk is geworden. De
laatste jaren is het afleveringsgewicht dan
ook al gestadig gestegen en men verwacht
dat dit verder zal toenemen.
Uit voorgaande ontwikkelingen mogen we
concluderen dat de vermogensbehoefte per
kalf verder zal stijgen. Dit zal zowel het
geval zijn met de bouw- en inrichtings
kosten van de stal per kalf, welke thans
circa 500,- belopen, als met de aankoop-
kosten van het kalf plus de voerkosten die
in vele gevallen de 1.000,- zullen hebben
overschreden.
Het is dan ook zaak bij de opzet of
uitbreiding van een kalvermesterijbedrijf
met deze factoren rekening te houden en
geen beslissing te nemen alvorens men
overtuigd is dat de financiering geheel
rond is.
De laatste jaren is door de toenemende
schaarste de prijs van rundvlees sterk
gestegen. De vleesopbrengst heeft daar
door ten opzichte van de opbrengst van de
melk duidelijk aan belangrijkheid gewon
nen. Hierdoor is de belangstelling voor het
mesten voor de roodvleesproduktie niet
alleen in Nederland maar ook elders toe
genomen. Dit blijkt ook uit het teruglopen
van het aantal slachtingen van kalveren
in 13 Westeuropese landen. In 1969 wer
den in deze landen totaal 9,9 miljoen
kalveren geslacht, in 1971 was dit terugge
lopen tot 9,1 miljoen stuks en vorig jaar
gedaald tot ongeveer 7,7 miljoen stuks. In
Nederland is het mesten van vee, ook al