9 begripsbepaling begin- en eindpunt van het sparen sparen en sparen-achteraf' enerzijds: behoud van de beschikkingsmacht anderzijds: toch worden de middelen gebruikt kan aangeven. Wij komen daarop later terug. 1Sparen en inkomen Wat zijn nu de karakteristieke elementen die men bij elke vorm van sparen terug vindt? Ten eerste veronderstelt elke bespa ring een inkomen, want het inkomen van de sparende persoon of groep is de bron van de besparing. Zou iemand geen inko men hebben, zodat hij geen geld of goede ren of andere waarden ontvangt, dan kan hij ook niet sparen. Wel kan zo iemand - minstens in principe - zijn vroeger ver worven bezit intact houden, maar dat streven naar behoud noemt men geen „sparen": het doen van besparingen is blijkbaar gericht op het behoud van iets dat men nieuw heeft verworven. 2. Sparen en toekomst Toch is het sparen meer dan alleen maar een besluit om een inkomensbestanddeel gewoon niet te besteden, want met zijn „niet-besteden" heeft de spaarder een po sitieve bedoeling, namelijk het behoud van de mogelijkheid van een toekomstige aan wending. Dat geldt niet alleen voor het zogenaamde „doelsparen" waarbij het sub ject een nauwkeurig omschreven beste- dingswijze voor de geest heeft zoals de aanschaf van een auto of de aankoop van een huis. Soms weet de spaarder nog hele maal niet hoe - en zelfs of - hij zijn besparingen in de toekomst zal gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wan neer een bedrijf een deel van zijn winst reserveert „voor het eventueel opvangen van mogelijke latere tegenslagen" of „om later sterk te staan in de concurrentie strijd". De manier van besteden staat daarbij niet vast, maar toch is ook dit sparen gericht op een doel in de toe komst. 3. Een merkwaardige kronkel In het denken van elk sparend subject zit dus een merkwaardige kronkel want hij besluit om iets op dit moment niet aan te wenden teneinde dat in de toekomst wèl te kunnen doen. Elke spaarder behoudt zich de mogelijkheid voor, om het be spaarde later te gebruiken. Zonder die toekomstige aanwendingsmogelijkheid zou het sparen zinloos zijn, en in die zin - maar wij erkennen graag dat dat niet gebruikelijk is - zou men elk sparen een „doelsparen" kunnen noemen. Dat is type rend voor elke besparing: de spaarder be houdt zich de mogelijkheid voor om zijn nieuw verworven bezit pas in de toekomst te besteden. 4. De latere besteding Wat tenslotte die eventuele besteding in de toekomst betreft, zij kan zowel in de consumptieve sfeer liggen als in de orde van het investeren. Wie vroeger gevormde besparingen aanwendt voor een vakantie of voor de aankoop van meubelen, be steedt zijn middelen in de consumptieve sfeer. Maar het is duidelijk dat een bedrijf dat na jarenlange reserveringen voor nieuwbouw zijn besparingen aanwendt voor het zetten van een nieuw fabrieks pand, daarmee niet de consumptieve be stedingen verhoogt, maar een „investe ring" doet. Het is dan ook niet juist wanneer men het sparen in het algemeen omschrijft als een „uitstel van consump tie", zoals men bij veel schrijvers leest. Uit de aldus omschreven aard van het sparen blijkt zowel het typerende begin- als het typerende eindpunt waartussen elk spaarproces verloopt. Het beginpunt - de mogelijkheid tot sparen - is aanwezig bij elk subject dat een inkomen geniet en niet gedwongen is dat inkomen onmiddel lijk in zijn totaliteit te besteden. Wie met zijn inkomen onder het bestaansminimum blijft kan niet sparen, maar elk gezin dat meer ontvangt kan in principe wel sparen. En iets dergelijks geldt evenzeer voor verenigingen en bedrijven en in hoge mate geldt het ook voor de overheid, die zelf een grote invloed kan uitoefenen zowel op het eigen inkomen als op de overheidsuit gaven. En het typerende eindpunt, dus het on middellijke en onvermijdelijke gevolg van de besparing is bezitsvorming of bezitsver- groting bij het sparende subject, met daaraan verbonden de mogelijkheid van besteding in de toekomst. Men mag hierbij naar believen discussië ren over de vraag of dat „bezitsvorming" is dan wel „fondsvorming" of „kapitaals-" of „vermogensvorming". Dat is in dit ver band niet meer dan een woordenkwestie die zakelijk geen betekenis heeft. Men vindt die vermogensvorming - dus het typerende eigen eindpunt van het spaarproces - niet altijd en hoogstens ten dele terug bij transacties waarbij duurzame verbruiksgoederen met geleende middelen worden gekocht, en het is dan ook niet altijd juist om daarbij te spreken van „sparen-achteraf". Van besparing is daar slechts sprake voor zover de aflos sing per jaar groter is dan de waardedaling van het gekochte object. Had de koper in die gevallen zelf voldoende gespaard, dan had hij zelf voldoende middelen bezeten, en dan had hij geen lening nodig gehad: de lening is juist een gevolg van een tekort aan eigen besparingen. Dat geldt zowel voor huurkoop- en afbetalingstrans acties alsook voor bijvoorbeeld de aan koop van een huis met behulp van een lening. Wel vertonen zulke financieringstransac ties een aantal punten van overeenkomst met het sparen, onder andere doordat ook hier regelmatig bedragen uit het inkomen worden apart gelegd, hoewel voor aflos sing van schuld en niet voor fondsvorming, dus voor een ander doel dan een spaarder beoogt. Ook vindt bij deze financieringstransacties juist datgene plaats waarop veel besparin gen ten slotte zijn gericht, namelijk de aanschaf van een (duur en) duurzaam goed. Verder gaan ook deze financieringen dik wijls - zoals reeds werd opgemerkt met een besparing samen, namelijk in al die gevallen waarin het gefinancierde ob ject een langere gebruiksduur heeft dan de periode waarin de terugbetaling plaats vond. En ten slotte kunnen deze financie ringen een stimulans vormen tot het doen van (verdere) besparingen, namelijk doordat zij de koper er aan gewennen om regelmatig een deel van zijn inkomen opzij te leggen. Nu doen zich bij die vermogensvorming twee schijnbaar tegenstrijdige verschijn selen voor. Want enerzijds houdt het spa rende subject zijn middelen aan zich, anderzijds kan het overgrote deel van die middelen toch van meet af aan door anderen worden benut. De middelen die bijvoorbeeld een particulier spaart en die hij voorlopig dus niet wenst te besteden, zullen doorgaans niet in liquide vorm thuis worden bewaard zoals vroeger in een sok of in de linnenkast. Integendeel: men zal ze op een of andere manier beleggen. De spaarder leent zijn middelen tegen rente uit aan een particulier of aan een instelling, zoals b.v. aan een bank. Of hij koopt er effecten voor en in wezen kan men ook dat beschouwen als het verstrek ken van een lening. In al deze gevallen houdt de spaarder in zekere zin de be schikkingsmacht over zijn middelen. Een spaarsaldo kan hij immers weer opnemen, de effecten kan hij weer verkopen, een gesloten vaste geldlening wordt hem na af loop terugbetaald. Datzelfde geldt ook wanneer hij zijn middelen belegt in een studie-, pensioen- of levensverzekering. Men zou hier kunnen zeggen dat hij zijn middelen vastlegt in toekomstige aanspra ken of rechten, en ook hier behoudt hij daarom in zekere mate, die contractueel beperkt is, de beschikkingsmacht over zijn besparingen. Ten eerste door de toekom stige aanspraak, maar ook door de moge lijkheid van afkoop van zijn verzekering. Kortom: de spaarder houdt zijn besparin gen aan zich, hoewel in een belegde vorm. Anderzijds is het duidelijk dat al die kleinere beleggingen van individuele spaarders tot gevolg hebben dat talloze kleinere bedragen zich concentreren bij bepaalde financiële instellingen, zoals spaarbanken, pensioenfondsen en levens verzekeringsmaatschappijen. Ook die centra zullen op hun beurt de ontvangen middelen beleggen en zij doen dat groten deels door het verstrekken van financie ringsmiddelen aan krediet- en voorschot nemers ten behoeve van investeringen in fabrieken, winkels, wegen, vervoermidde len, woningen en dergelijke. Men kan dan ook terecht zeggen dat de spaarders

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 11