besparingen 8 een moeilijk en boeiend verschijnsel een verbeterd totaalbeeld groepen van besparingen gezins-, overheids- en overige besparingen In eerste instantie lijkt sparen een eenvoudig begrip. Wie echter probeert dieper in de wereld van het sparen door te dringen ontdekt al spoedig, dat hij daarmee terecht komt in een onoverzienbare winkel van ontelbare geschriften. Men komt daarin allerlei vragen tegen uit het dagelijks leven. Is bijvoorbeeld kopen op afbetaling wel of niet een vorm van sparen? Hoe is het verband tussen de besparingen en het renteniveau? Waar blijven de besparingen die in de loop van de jaren in een land worden gevormd? Stijgen iemands besparingen naar gelang zijn inkomen toeneemt? Wie zijn in het economisch leven de sparende subjecten en op welke manieren sparen zij? Enzovoort. De Amsterdamse hoogleraar Hennipman schreef dan ook in 1955: „Het sparen is een drs. T. f. freomsn der boeienste thema's van de economische wetenschap". In de dertiger jaren schreef de beroemde Engelse econoom John Maynard Keynes dat de consumptie in een land toenam wanneer het nationale inkomen steeg. Maar de consumptie zou daarbij langza mer toenemen dan het inkomen zelf. Het is duidelijk dat daardoor ook het niet- geconsumeerde deel van het inkomen zou stijgen. Beschouwt men nu - zoals Key nes deed - dat niet-geconsumeerde inko- mensdeel als de besparing, dan zal, naar mate het inkomen oploopt, niet alleen het verbruik toenemen, maar dan zullen daar bij ook de besparingen stijgen. Deze stel ling gaat zeker op voor de besparingen van particulieren: stijgt hun inko men, dan zullen zij in het algemeen èn meer verbruiken èn meer sparen. Bij het formuleren van die stelling dacht Keynes dan ook in hoofdzaak aan de gezinsbespa ringen. Wel vindt men in zijn geschriften ook opmerkingen over besparingen die niet in gezinsverband plaatsvonden, en Keynes erkende daarbij dat ook andere besparingen belangrijk konden zijn, maar hij schreef toch maar zelden over bespa ringen buiten het gezinsverband. In de loop van de jaren is men echter steeds duidelijker gaan zien dat naast de gezinnen ook diverse andere subjecten besparingen verrichten, en in welke uiteenlopende vormen zij hun besparingen gieten. Men heeft daardoor tegenwoordig een veel vol lediger en juister beeld van de wijze waarop de totale in een land gedane besparingen zijn opgebouwd en van de omvang en betekenis die zij voor het economisch leven hebben. Niet alleen Keynes' theorie maar nagenoeg alle vroegere spaartheorieën hadden prak tisch alleen oog voor de „gezinsbesparin gen", dus voor de besparingen van de particuliere consumenten. Achteraf be schouwd is het merkwaardig dat zo'n eenzijdige visie kon ontstaan, want waar om zou de mens, die immers» individueel en in gezinsverband, maar ook in talloze andere groepsverbanden allerlei activitei ten kan ontplooien en ook goederen kan aanwenden, waarom zou diezelfde mens niet in al die groepsverbanden kunnen sparen? Een vereniging of bedrijf of wa terschap kan evengoed sparen als een gezin. En ook een heel volk kan onder de stimulerende leiding van zijn overheid op eenzelfde wijze sparen. Men verdeelt daarom - voornamelijk al naar gelang de sparende subjecten - de totale besparingen wel in overheids-, bedrijfs- en gezinsbesparingen (waarbij onder de gezinnen uiteraard ook de al leenstaanden worden geteld) en een groep „overige" besparingen. Wij volstaan hier met enkele losse opmerkingen over drie van deze categorieën besparin gen. De jaarlijkse gezinsbesparingen, die in het geheel van de besparingen een opmerke lijk stabiel onderdeel vormen, belopen in de laatste jaren regelmatig ruim 40 pro cent van het totaal. Grote overheidsbesparingen hebben we in Nederland gehad in de jaren na de tweede wereldoorlog, toen de regering een krach tige politiek voerde van collectieve zuinig heid en opbouw. Zij hield daarbij de binnenlandse consumptieve vraag op een laag niveau, en zorgde via hoge belasting opbrengsten voor een hoog overheidsin- komen dat grotendeels werd gespaard. Het werd aangewend voor overheidsinveste ringen, en - door middel van langlopende leningen en kapitaaloverdrachten - voor bedrijfsinvesteringen. Na de oorlog is er zelfs een jaar geweest (1948) waarin de totale in ons land gedane besparingen lager waren dan de besparingen van de overheid alleen. Dat was een gevolg van grote ontsparingen elders, met name in de detailhandel. Van de „overige" besparingen staat slechts vast dat zij ten dele door bedrijven en ten dele door gezinnen worden gedaan. Maar ze zijn van dien aard dat men de verde ling over die twee „bronnen" niet exact

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 10