europees fonds voor monetaire samenwerking financieel overzicht 43 drs. h. visser Sedert de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1958 streven de Lid-Staten naar een economische integratie, die uiteindelijk moet uitmonden in een Economische Unie. Een Economische Unie wordt, naar algemeen wordt aangenomen, gekenmerkt door het bestaan van vrij verkeer van goederen, diensten en personen, een uniforme handelspolitiek ten opzichte van derde landen en een zodanige harmonisatie van economi sche politiek, dat discriminaties, die voortvloeien uit de verschillen tussen de nationale economische politiek, tot het verleden zullen gaan behoren. Het slotcommuniqué van de topconferentie der staatshoofden of regeringsleiders in december 1969 te Den Haag maakte echter gewag van een verwezenlijking aan een Economische en een Monetai re Unie. Op tweeërlei fronten wil men kennelijk het integratieproces laten plaatsvinden. De vraag of een Monetaire Unie de economische eenwording zal bespoedi gen laten wij, gezien de de vaak oeverloze discussies die hierover gevoerd zijn, maar buiten beschouwing. In ieder geval vraagt verwezenlijking van zowel een Economi sche als een Monetaire Unie op korte termijn een ietwat andere aanpak dan de realisatie van een Economische Unie. Het slotcommuniqué sprak, behalve over een in fasen uit te voeren plan, hetwelk later het zo bekende plan Werner zou worden, ook over ,,de mogelijkheid van de instelling van een Europees Reservefonds, waarin een gemeen schappelijk economisch en monetair beleid zou moeten uitmonden". Bij wijze van experiment zouden dan de bandbreedtes - dat zijn de marges, waarbinnen de wisselkoersen mogen schommelen - veranderd moeten worden en de presidenten van de Centrale Banken werden verzocht om uiterlijk 30 juni 1972 een verslag over een Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking uit te brengen. Alvorens op deze twee facetten kan worden ingegaan, dient eerst de Monetaire Unie te worden omschreven. Men kan pas van een Monetaire Unie spreken, indien er aan een drie tal eisen is voldaan. a. Volledig vrij verkeer van geld en kapitaal; b. Afwezigheid van schommelingen tussen de valuta's van de Lid-Staten; c. De mogelijkheid om onderling nog pariteits wijzigingen aan te brengen. In principe houdt dit in dat er geen gemeenschappelijke munt behoeft te komen, doch om psychologische redenen is een dergelijke munt wel gewenst. Bovendien vergemak kelijkt het de betalingen binnen de Gemeenschap. De drie vereisten betekenen echter wel de noodzakelijkheid van een gemeenschappelijk wisselkoersbeleid met daarbij een Europees Reservefonds. Het gemeenschappelijke wissel koersbeleid manifesteert zich thans in het gemeenschap pelijk zweven binnen de EEG, zij het dat Engeland, Ierland en Italië vanwege hun individueel zwevende valuta's, afgehaakt hebben. Het gemeenschappelijk zweven houdt in dat de deelnemende valuta's - gulden, Duitse mark, Belgische en Franse franc, Deense, Zweedse en Noorse kroon - fluctueren binnen een bepaalde marge van 2,25% beneden en boven de middenkoers. Zo kan de D.M. in guldens fluctueren tussen de ƒ101,40 en 106,0675, aangezien de middenkoers 103,73375 is. Daarbij wordt via een systeem van interventies op de valutamarkten er nog voor gezorgd, dat het verschil tussen bovengenoemde valuta's niet meer dan 2,25 zal bedragen. Gebeurt dit toch, zoals eind april, begin mei wel het geval was, dan dient het land, waarvan de valuta relatief zwak genoteerd staat, buitenlandse valuta's aan te bieden. Zo heeft Nederland reeds voor circa een miljard gulden aan buitenlandse deviezen - Franse francs en kronen - moeten verkopen. Krachtens de verordening nr. 907/73 van de Raad van Ministers is op 3 april 1973 het Europese Fonds voor Monetaire Samenwerking opgericht. De taken van het fonds zijn in artikel 2 weergegeven:

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 45