geld- en kapitaalmarkt
b. van der meer en mevr. mr. h. besanpon
geldmarkt
obligatiemarkt
De berichtgeving omtrent de geldmarkt en de valuta-
handel begint eentonig te worden. Steeds weer komt
men artikelen tegen over b.v. „recordprijzen" van goud
en „dieptepunten" voor valuta's. Hier zijn deze begrippen
zeer betrekkelijk: ze worden nog sneller achterhaald dan
in de sportwereld het geval is. Het wordt steeds duide
lijker dat we - zolang er geen deugdelijk alternatief komt
voor het valutastelsel van Bretton Woods - in een perma
nente valuta-onrust leven. Aan een oplossing hiervoor
wordt wel gewerkt, maar momenteel ziet het er niet naar
uit dat op korte termijn duurzame resultaten zijn te ver
wachten. Tot nu toe blijft het bij „brandblussen".
Intussen ontwikkelt niet alleen de geldmarktrente maar
ook de kapitaalmarktrente (voorwaarden nieuwe Staats
lening) zich in stijgende lijn. In Nederland werd het
wisseldisconto per 4 juni verhoogd van 4% naar 4V2%,
wat gemotiveerd werd met: „aanpassing aan de rente
in het buitenland". Het Duitse disconto is inmiddels 7%,
na een verhoging in mei en per 1 juni met beide malen
1 In Amerika steeg het disconto van 6% naar 6'/2%.
Uit de motivering bij de discontoverhoging blijkt opnieuw
dat wij als klein land met een open economie niet veel
anders kunnen dan ons aanpassen aan de omstandig
heden in het buitenland. De Nederlandse maatregelen tot
beperking van het kapitaalverkeer waren tot nu toe gericht
op het weren van kapitaalinvoer.
In feite is thans kapitaaluitvoer ten bedrage van ca. 1.400
miljoen op gang gekomen sinds de koers van de dollar
werd losgelaten. Deze beweging is, gezien de eerdere
grote kapitaalinvoer niet onwelkom. Door de disconto
verhoging is nu een lichte rem gezet op het doorslaan
van de weegschaal naar de andere kant. Het is mogelijk
dat dit rempedaal nog dieper moet worden ingedrukt.
De kasreserve in de vijfweeksperiode 17 mei tot 21 juni
is achtereenvolgens geweest 4%, 5%, 5%, 4% en 6%.
1 komt ongeveer overeen met ca. 280 miljoen voor
de banken en ca. 65 miljoen voor de Postcheque- en
Girodienst. Met de kasreserve houdt De Nederlandsche
Bank „de vinger aan de pols van de markt".
In dit verband is tevens de in het jaarverslag van de
Bank aangekondigde liquiditeitsreserve, als middel tot
indirecte kredietbeheersing, van belang. Uit de bewoor
dingen mag aangenomen worden dat invoering van deze
kredietrestrictie niet lang meer op zich zal laten wachten.
Dit systeem beoogt „via verruiming of verkrapping van de
liquiditeitspositie van de geldscheppende instellingen in
vloed uit te oefenen op de expansie van hun krediet
verlening en beleggingen".
Welke consequenties in de praktijk aan deze krediet
restrictie zijn verbonden valt nog niet geheel te overzien.
Met het oog op de renteontwikkeling in het buitenland
en het tot nu toe gevoerde beleid van De Nederlandsche
Bank is een verdere rentestijging niet uitgesloten.
Met de aankondiging van een 7%% 25-jarige staats
lening op 4 juni jl. ziet het er naar uit dat de reeds lang
verwachte rentestijging nu vastere vormen gaat aan
nemen. Bij een uitgiftekoers van 99,5% komt het effec
tief rendement van deze lening op 7,8 Vergeleken met
de op 1 mei aangekondigde 7%%-lening van de Neder
landsche Middenstandsbank a 100% (kapitaalobligaties)
en de op 16 mei aangekondigde 7V2%-lening van de
Amro-Bank a 99% (kapitaalobligaties), welke op die koers
respectievelijk een effectief rendement gaven van 7,75
en 7,65%, geeft de staatslening een rendementsverbete
ring te zien.
De vraag is nu of en in welke mate een verdere stijging
verwacht mag worden. Wanneer men de Nederlandse
situatie op de obligatiemarkt vergelijkt met die in andere
E.E.G.-landen zou dit zeker het geval moeten zijn. Zowel
op de Duitse als de Britse obligatiemarkt wordt momen
teel een effectief rendement gemaakt van ca. 10%, ter
wijl in Frankrijk het percentage van 9% wordt benaderd.
De reden dat deze verschillen niet door het internationale
kapitaalverkeer worden recht getrokken, moet men zoe
ken in de maatregelen die door de verschillende landen
zijn getroffen om ongewenste kapitaalimport tegen te
gaan, waardoor de kapitaalmarkten een eigen leven kon
den gaan leiden.
In tegenstelling tot de andere landen is in Nederland een
veel minder stringent monetair beleid gevoerd. De con
juncturele situatie in ons land was niet zodanig dat - zoals
b.v. in Duitsland is gebeurd - rigoureuze afremmingsmaat
regelen zijn genomen. Hierdoor kon de ruimte op de geld
markt, die ontstond door de grote toevloed van vreemd
kapitaal tijdens de valutacrisis in 1972 en 1973, blijven
bestaan. Hierdoor was de rente voor kort geld zeer laag.
Door het op ruime schaal voorhanden zijn van goedkope
geldmarktmiddelen bleef de vraag naar lang geld uit.
Deze situatie is inmiddels door de vérschillende maat
regelen van De Nederlandsche Bank veranderd. Op de
geldmarkt is er dan ook sprake van een verkrapping,
waardoor de vraag naar lang geld weer toe zal nemen.
Wanneer men verder in aanmerking neemt dat de inflatie
in ons land zich nog steeds op een hoog niveau beweegt
en het huidige rentepeil nauwelijks hoger is dan het
inflatiepercentage, is het duidelijk dat geldgevers er in
deze situatie weinig voor voelen om op lange termijn
geld uit te zetten, waarvan de reële rente praktisch te
verwaarlozen is.
Deze factoren in aanmerking nemend en voorts rekening
houdend met het feit dat van overheidswege in de nabije
toekomst verdere maatregelen verwacht mogen worden
om de steeds voortschrijdende inflatie te temperen, be
hoort een verdere stijging van de rente op de obligatie
markt niet tot de onmogelijkheden.