38 coöperatiefinanciering bijgedragen, dat de gedachtenwisseling over de financie ring van coöperatieve ondernemingen, welke toch al in de belangstelling stond, opnieuw een duidelijke aanzet heeft gekregen. Ik meen dat dat een belangrijke zaak is. Zoals u weet is door de Commissie Struktuur de gedachte gelanceerd te komen tot invoering van zoge noemde lidmaatschaps- en participatiebewijzen. Daarbij heeft nimmer de bedoeling voorgezeten de door de Commissie ontwikkelde gedachtenconceptie als een soort panacee voor alle financiële problemen bij de coöperatieve ondernemingen aan te dienen. De financiering van een grote onderneming is altijd maatwerk en in dat verband heeft elke onderneming zijn specifieke problematiek. Daarom meen ik, dat het goed is in dat kader eens te wijzen op een variant op de in het rapport Commissie Struktuur gegeven benadering. Gemakshalve ga ik uit van het instituut van de ledenreke ning. U weet dat bij een aantal coöperaties jaarlijks het voordelige saldo geheel of ten dele tegoed geschreven wordt op een ledenrekening. In de praktijk draagt zo'n ledenrekening meestal een „revolving" karakter, dat wil zeggen dat een bijschrijving opeisbaar wordt gesteld na bijvoorbeeld tien of vijftien jaar sinds de tegoedschrijving van het bedrag. Bij overlijden of bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd wordt het gehele saldo op een ledenreke ning meestal vrijgegeven. Zodanige tegoeden liggen niet direct in de risicodragende sfeer. Dat is wel het geval indien de statuten een bepaling bevatten, dat nadelige exploitatie-uitkomsten van de tegoe den op ledenrekening - beter zou het zijn om bijvoor beeld te spreken van ledenreserverekening - moeten worden afgeboekt al of niet in samenhang met een gedeeltelijke afboeking van aanwezige reserves. Wat de opeisbaarheid betreft zijn ook met betrekking tot de hier bedoelde ledenreserverekening de bepalingen van overlij den en 65-jarige leeftijd te handhaven. Het is duidelijk, dat op deze wijze de ledenreservereke ning enerzijds veel meer het karakter van eigen vermogen benadert dan de aloude" ledenrekening en anderzijds toch de eigenschap in zich heeft, dat het aandeel daarin te gelegenertijd uitkeerbaar wordt. Blijkens de statuten is een soortgelijke rekening reeds enkele jaren geleden ingevoerd bij de Coöp. Brabantse Vee- en Vleescentrale te Boxtel. Dit is, naar het mij voorkomt, een mogelijkheid die het overwegen ruimschoots waard is. Natuurlijk zitten er ook nog andere aspecten aan de invoering van de hier bedoelde ledenreserverekening, zoals de fiscale kanten. Ook de wijze waarop de afboeking van nadelige exploita- tiesaldi ten laste van de uit jaarschijven opgebouwde ledenreserverekening zal geschieden moet op duidelijke wijze worden geregeld. Het zou te ver gaan op deze en andere punten thans uitvoering in te gaan. In het aprilnummer van „Bolwerk", het blad van het Instituut voor Landbouwcoöperatie in Friesland, stond een artikel van drs. H. H. Smit. Daaruit kregen wij de indruk dat de Friese coöperaties een eigen problematiek hebben en dat de Rabobanken als financier andere belangen voor ogen hebben dan de leden zelf. Hoe ziet u dat? Van het door u bedoelde artikel heb ik ook kennis genomen. Ik acht het van groot belang, dat ook in Friesland ruime aandacht aan het Struktuurrapport van de N.C.R. wordt geschonken.Daar is dat rapport ook voor bedoeld: de leden van de coöperaties moeten zelf mee denken. Door de schrijver van bovengenoemd artikel wordt echter min of meer de vrees geuit, dat groepen belanghebbenden - en hij noemt dan als voorbeeld de Rabobanken - de financiële problematiek vanuit een andere gezichtshoek zouden bekijken dan de leden zelf, met name voor wat Friesland betreft. De heer Smit ziet dat blijkbaar als „een duidelijk gevaar", omdat er op deze wijze structuren zouden kunnen komen, die de boeren zelf niet zouden hebben aanvaard, als ze daar beter over hadden ge dacht. Zo'n andere gezichtshoek is inderdaad mogelijk en denk baar. Ik meen zelfs, dat het heel nuttig is: het verruimt de blik van alle betrokkenen. Een financierende bank heeft immers - zoals de heer Smit zelf erkent - ook een andere verantwoordelijkheid en ziet daarom soms anders tegen een probleem aan dan de onderneming of de leden zelf. Toch merk ik er in de praktijk heel weinig van, dat onze zienswijze echt met die van de betrokken coöperaties en leden zou botsen. Dat is ook begrijpelijk, want wat het verschil in gezichts hoek moge zijn, er is geen verschil in belang! Ook de financierende banken staat het belang van de coöperatie ve onderneming en van haar leden voor ogen. Dat is zó gewichtig, dat het vanuit alle gezichtshoeken bekeken moet worden. Alle betrokkenen, de coöperatie, haar leden én de bank, vinden elkaar echter in de wens en gezamen lijke inspanning om een evenwichtige, gezonde flexibele financiering van de coöperatieve onderneming te be reiken. Er is alles voor te zeggen dat men de leden echt wil laten meedenken, vooral ook door de soms moeilijke structurele en financiële problemen, maar laat men dat nu niet stimuleren door een tegenstelling te suggereren tussen financier en gefinancierde. Want zó is onze verhouding tot de coöperaties nu juist niet! Natuur lijk, ook wij moeten aan de verstrekking van de middelen voorwaarden verbinden, maar dat is onze normale bancai re verantwoordelijkheid.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 40