14
algemene vergadering
ons 75-jarig bestaan
daarmede voor de belangen van leden en
cliënten. De persoonlijke inzet en betrok
kenheid van zeer velen bij de taak en doel
stelling van onze organisatie, bepalen in
hoge mate het gezicht van onze banken.
Dat onze organisatie is uitgegroeid tot de
grootste bankorganisatie van ons land is
mede te danken aan de wijze waarop u
allen uw taak vervult.
In mijn dank betrek ik ook graag alle mede
werkers van de Centrale Bank, die onder
vaak lang niet gemakkelijke omstandig
heden hun werkzaamheden hebben ver
richt. Een fusie vraagt veel opofferingen en
extra inspanning. Hier past dan ook een
woord van waardering voor de wijze waar
op het personeel van de Centrale Bank de
veranderingen heeft opgevangen en mede
heeft begeleid.
Geachte vergadering, ik zou tekort schie
ten, wanneer ik met hetgeen ik tot dusver
naar voren heb gebracht, zou volstaan.
De Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank
is opgericht op 12 juni 1898 en de Coöpera
tieve Centrale Boerenleenbank op 24 de
cember van dat jaar. Dat betekent, dat het
georganiseerde coöperatieve bankwezen
dit jaar 75 jaar bestaat. 75 jaar coöperatief
krediet!
Daar wil ik tot besluit van mijn inleiding
bijzonder graag nog even bij stilstaan. Ik
acht het een voorrecht, dat te mogen doen
in deze ook in historisch opzicht zo be
tekenisvolle Algemene Vergadering. Immers
vandaag zijn wij voor het eerst als coöpe
ratieve banken van één organisatie in Alge
mene Vergadering bijeen. Daar is een ont
wikkeling van 75 jaar aan vooraf gegaan.
Daarover zou ongetwijfeld veel te zeggen
zijn. Toch zal ik dat niet doen. Het zou mijn
inleiding al te ver doen uitlopen.
Bovendien laat ik het oordeel over onze
organisatie, ons werk en over wat wij heb
ben bereikt, graag aan anderen over. Zij
kunnen doordat zij meer afstand kunnen
nemen, de ontwikkeling en hetgeen tot
stand werd gebracht vaak onbevangen be
zien en zijn daardoor beter en meer objec
tief tot oordelen in staat dan wij dat zelf
zouden kunnen. Ik wijs u daarom voor de
geschiedenis van onze organisatie, met
name in de naoorlogse periode, graag op
het gedenkboek van prof. dr. Joh. de Vries,
dat in het najaar zal verschijnen. Daarnaast
wijs ik u op het jubileumnummer van ons
maandblad, dat geheel aan het 75-jarig
jubileum zal zijn gewijd, en dat over enige
tijd zal verschijnen.
Wanneer ik hier toch iets over wil zeggen,
dan is dat omdat dankbaarheid over het
geen werd bereikt, ons allen vervult. Daar
bij denk ik stellig niet alleen aan het samen
gaan van de beide organisaties, maar vooral
ook aan de zegenrijke arbeid, die geduren
de zoveel jaren in de beide organisaties
afzonderlijk is verricht. Het is vanuit die
intentie, dat ik hier over ons 75-jarig be
staan spreek.
Daarbij valt het op, dat aandacht voor het
verleden in onze organisatie steeds be
tekent: aandacht voor het heden, aan
dacht voor de actualiteit. Immers het grond
patroon zoals dat in de beginjaren van de
coöperatieve bankorganisatie is gevormd,
is nog steeds actueel en vormt ook nu nog
de basis voor de organisatorische verhou
dingen.
Wanneer men de aandacht richt op de ont-
staans- en ontwikkelingsgeschiedenis van
de beide coöperatieve bankorganisaties,
dan bemerkt men dat er nauwelijks aan
leiding is om de historie van de twee orga
nisaties afzonderlijk te behandelen. Beide
geven in grote lijnen een nagenoeg zelfde
beeld te zien.
Beide hebben zich in het verleden voor
vrijwel dezelfde vraagstukken geplaatst ge
zien en zijn tot vrijwel identieke oplossingen
gekomen.
In beide gevallen ziet men ook, dat de op
richting van de Centrale Banken in 1898
het initiatief is geweest van vertegenwoor
digers van een klein groepje banken, die
over de grenzen van het eigen dorp heen-
zagen, in het besef dat een lokale bank
alleen dén optimaal kan functioneren als
zij deel uitmaakt van een groter geheel.
Het feit, dat men in die tijd verschil van
inzicht had m.b.t. de rechtsvorm van de
plaatselijke bank, doet daar niets aan af.
In het zuiden koos men overwegend voor
de verenigingsvorm overeenkomstig de wet
van 1855; in het noorden gaf men de voor
keur aan coöperatieve vereniging volgens
de wet van 1876.
Dit verschil in zakelijk inzicht, dat in die
dagen kennelijk zeer actueel was, leidde
te zamen met verschillen van meer persoon
lijke aard, tot de oprichting van twee cen
trales.
De opvatting, dat aan de oprichting van
twee Centrale Banken een verschil van
levensbeschouwelijke aard ten grondslag
zou liggen, lijkt dan ook zeer onwaarschijn
lijk. Men zou dit nog kunnen illustreren door
er op te wijzen, dat de zes banken, die de
Centrale Bank Utrecht hebben opgericht,
banken waren, gevestigd in plaatsen met
een vrijwel uitsluitend of in grote meerder
heid katholieke bevolking.
De oprichting van de Centrale Bank is in
beide gevallen een initiatief geweest van
autonome plaatselijke banken. Dat heeft
vérstrekkende consequenties gehad en is
bepalend voor het wezen van de coöpera
tieve bankorganisatie.
Men dient daar niet te lichtvaardig aan
voorbij te gaan. Het betekent enerzijds dat
de Centrale Bank een instelling is van de
plaatselijke banken en functioneert ten be
hoeve van de plaatselijke banken.
Het betekent anderzijds, dat de plaatselijke
banken vanaf het allereerste begin behoef
te hebben gevoeld aan een centraal insti
tuut, waarvan leiding zou moeten uitgaan
en dat de gemeenschappelijke belangen
zou moeten behartigen.
Het betekent tegelijkertijd, dat de plaatse
lijke banken van meet af aan hebben in
gezien, dat juist met het oog op het func-