„daar bij
die
molen..."
7
K^_/| Wie kent niet de eerste versregel
I van dit schone lied?
Het is een van die onder ons volk
levende melodieën, die met talloze tot de
echte Kunst behorende liederen en ge
dichten, de molen, de molenaar of diens
lieve dochter tot onderwerp hebben.
Overal op aarde waar winden waaien of
water stroomt, kom je vanouds die molens j
tegen. En overal hebben ze de poëten,
schilders, componisten en schrijvers ge
ïnspireerd. De taal zit ook vol van uitdruk- j
kingen, ontleend aan de molen.
Don Quichotte ging „vechten tegen mo
lens", maar die had dan ook een slag
van de molen beet". „Daar is wat in de
molen" duidt er op, dat er iets niet pluis
is.
Wie verstandig is „keert de molen naar j
de wind", maar wil je je eigen klanten
verjagen, dan moet je het koren van de
molen zenden". Draaien als een molen"
is karakterloos, maar nog niet zo erg als
„met molentjes lopen". Allemaal gezegdes
- er zijn er veel meer - die tonen hoe de
molen in onze gedachtenweretd is ver
ankerd. Ook vele lamilienamen, zoals Mo
lenaar, Mulder, Molenbeek, Van der Mo
len, Molengraaf, getuigen van de beteke
nis van de molen.
In ieder geval: de molen spreekt tot onze
verbeelding. Komt dat door die machtige
wieken, die hoog boven het vlakke land
wentelend in de wind zoeven? Komt het
omdat de molen de eerste en misschien
wel enige vinding van de mens is, die na
tuurkrachten van wind en water gratis en
voor niets ons zware werk liet doen?
Of roept de molen mooie gedachten op,
omdat hij meestal een hele gemeenschap
diende door het broodgraan te malen, het
hout te zagen of het te veel aan water
uit de polder te malen? Wat doet het er
ook toe! De molen is een symbool van dat
alles. Laten we dat vooral niet kapot ana- j
lyseren, maar het eenvoudig in de molen
blijven zien. Zeker in ons eigen land, waar
de windmolen van oudsher zo inheems is,
dat hij haast ons nationale kenmerk is ge-
worden.
„Die mooie molen" uit dat liedje is
waarschijnlijk niet zo mooi meer
als hij er nog staat. In 50 jaar zijn
meer dan 1.000 molens verdwenen, ge
sloopt, verbrand, vergaan en de 950 over
levenden staan maar al te vaak gekort
wiekt en ontluisterd een roemloos einde
af te wachten. Het elektromotortje heeft
hun taak overgenomen. Niets kwaads
daarover, maar met de moten verdwijnt
het symbool, niemand bezingt zo'n snor
rend elektrisch apparaat, niemand pen
seelt dat op een doek, dat „doet" nie
mand iets.
Als die mooie molen" nog ergens in volle
glorie te bezien is ol nog een kans heeft
in die glorie te worden hersteld, is dat
wellicht te danken aan de vereniging „De
Hollandsche Molen". Deze streelt er naar
overal in ons land de molens te behouden
en in hun oorspronkelijke staat te restau
reren. En dat is, men raadt het al, vooral
een kwestie van geld. De overheid subsi
dieert molenrestauratie weliswaar voor een
belangrijk deel, maar het ontbrekende
moet toch altijd uit particuliere handen
komen.
Dat een commissie uit onze banken ter
gelegenheid van het 75-jarig jubileum van
de Centrale Bank geld bijeen wil brengen
om aan „De Hollandsche Molen" een
schenking te doen, kun je als Centrale
Bank natuurlijk een mooie geste noemen.
Maar wij vinden het ook beslist een zin
volle daad voor onze jubilerende organi
satie. De molen is een stuk van onze cul
tuur, een erfstuk, dat wordt bedreigd door
onze om zich heen grijpende maatschappij
met zijn industrialisatie en uitgestrekte
woonwijken. Het zou een goede daad zijn
voor onze hele samenleving als door een
jubileumgift de molen als zichtbaar sym
bool van onze typisch Nederlandse be
schaving overeind blijft. De commissie
heeft daar blijkbaar ten volle oog voor,
want ze zou Helst zoveel bijeenbrengen,
dat ten minste in iedere provincie één
molen kan worden gerestaureerd. Natuur
lijk zou het allerminst overeenkomstig de
bedoeling zijn, als die gift uiteindelijk de
overheidssubsidie geheel of gedeeltelijk
zou blijken te hebben vervangen. De com
missie heeft op dit punt al duidelijk haar
mening tegenover de Stichting laten blij
ken. De gift is niet anders dan een nood
zakelijke aanvulling op de subsidie, opdat
de restauratie van de molens volledig ter
hand genomen kan worden.
Het mooie van dit geschenk is, dat het niet
een traditioneel cadeau voor de Centrale
Bank zelf is, maar een gilt, die indirect de
hele gemeenschap ten goede komt. Daar
om durven we er hier ook over te schrij
ven. De mens leeft niet bij brood alleen.
Laat onze gerestaureerde molens alsje
blieft onze dichters, schrijvers, schilders
en liedjeszangers blijven bezighouden!
K_^ Die commissie zal wel een moei-
lijke taak gehad hebben. Wat moet
je nu geven bij zo'n jubileum van
zo'n Centrale Bank? Ze heelt gelukkig
niet aan een geschenk voor de Centrale
Bank zeil gedacht, maar voor ogen ge
houden, dat het eigenlijk een jubileum
van de hele organisatie is. Het moest iets
zijn dat het hele land kon zien. Welnu,
daarin is ze met haar bestemming voor
„De Hollandsche Molen" toch aardig in
geslaagd, dunkt ons. Zeker als met de
gift straks inderdaad elf molens, in elke
provincie één, weer volop en voor ieder
zichtbaar aan het draaien gaan!
Het is bekend, dat de commissie ook ernJ
stig overwogen heelt de jubileumgiften te
vragen voor behoeftige mensen of voor
ontwikkelingshulp. Dat zal niemand ver
wonderen, want onze organisatie heeft
zich altijd betrokken gevoeld bij de so
ciale nood. We zijn immers ook bezig onze
beide bestaande stichtingen op dit terrein
samen te voegen tot één „Fonds hulp
door Ftabobanken". Sommige banken
schijnen zelfs wat teleurgesteld te zijn
geweest, dat de jubileumgave niet voor
dat nieuwe fonds bestemd is. Wij kunnen
dat wel enigszins begrijpen, maar hopen
toch dat zij over die teleurstelling zijn
heengestapt. Laten we over de bestem
ming niet redetwisten, vooral niet omdat
we daarvoor een mooie variant op een
oud vaderlandse zegswijze kunnen gebrui
ken: dat zullen wij de commissie en de
molenaar laten scheiden". De oorspronke
lijke zegswijze luidt iets anders en staat
in de dikke Van Dale.
De jubileumgift is éénmalig. Zij dient
eigenlijk onze hele bevolking, waarvan zo
velen lid of cliënt bij onze banken zijn. De
hulpverlening door ons nieuwe fonds is
echter een blijvertje, helaas, want met die
hulp kom je nooit klaar.
De banken zullen nog genoeg gelegenheid
krijgen daarvoor een bijdrage te offeren.
Moge dat dan telkens „koren op hun
molen zijn". Maar dat ons jubileum er toe
zal bijdragen, dat ook weer echte molens
op de aloude wijze gaan draaien, zal door
velen in den lande met vreugde worden
begroet. Daar zijn wij met de commissie
van overtuigd!
J. R. H.