raiffeisen:
voorbeeld
en
opdracht
4
Deze maand herdenkt de Centrale Bank
met de aangesloten banken haar 75-jarig
bestaan. Het is dan driekwart eeuw ge
leden, dat voor het eerst in ons land zeer
bescheiden, zonder pretentie de eerste
coöperatieve bankjes naar het voorbeeld
van de door Friederich Wilhelm Raiffeisen
al eerder in Duitsland opgezette „bank-
verenigingen" begonnen te verschijnen.
Sindsdien is daaruit iets gegroeid, dat nu
als een zeer grote, krachtige organisatie
alom bekend is. De vraag ligt voor de
hand: wat doen we nu nog met Raiffeisen?
De snelsten zijn hier gauw mee klaar.
Waar maak je je nog druk over, die Raif
feisen is al 85 jaar geleden overleden, hij
schijnt in zijn tijd wel iets nieuws gebracht
te hebben, maar wat dat precies was, is
iedereen al lang vergeten. We lossen nu
onze problemen op onze eigen manier op,
daar hebben we de ideeën van die half
blinde dorpsburgemeester echt niet meer
bij nodig.
Trouwens het is maar ouderwetse roman
tiek om achter het puur zakelijke bank
bedrijf van nu nog naar gedachten van
een man uit de vorige eeuw te zoeken.
Anderen zullen bedachtzamer reageren en
over de vraag nadenken. Raiffeisen heeft
ons door zijn daden en door zijn boek
„Die Darlehnskassenvereine" toch maar
de weg gewezen, hier en in vele andere
landen. Wij zelf hebben ons jaar en dag
op de zogenaamde „Raiffeisen-principes"
beroepen, die ons in de moeilijke begin
periode geïnspireerd hebben en waaraan
we ook in later jaren onbekommerd onze
eigen kleur ontleenden. Wat is daarvan nu
nog overgebleven, zijn ze met alle „roman-
tiekerigheid" overboord gegooid en is
Raiffeisen alleen maar een reclameachtige
merknaam geworden, even kleurloos als
zeeppoedernamen? Zelfs het Ra van Rabo
bank laat moeilijk raden, dat die twee let
ters nog van Raiffeisen stammen. Zeg mij
of Raiffeisen nog iets betekent.
Nu was Raiffeisen volgens de beste ken
ners een volkomen „ondogmatische man".
Hij deed wat zijn hand vond om te doen,
puur op het praktische resultaat gericht.
Zijn middel was de coöperatieve samen
werking, het één voor allen, allen voor
één. Toen dat middel bleek aan te slaan
en inderdaad grote resultaten opleverde,
is men het in een aantal „Raiffeisen-prin
cipes" gaan ontleden. Deze grondslagen
zijn nog zonder moeite in onze banken te
herkennen: ledenaansprakelijkheid, be
perkt werkgebied, kosteloos beheer en
reservering van de winst. Het middel werkt
nog steeds, en goed! Maar Raiffeisen had
er geen behoefte aan daarvan een dogma,
onveranderlijk voor alle tijden, te maken.
De betekenis van Raiffeisen ligt natuurlijk
ook in het middel, dat hij aan de hand
gedaan heeft, zij wortelt echter veel die
per. Maar nu we al zolang het middel met
succes hanteren (en dat willen blijven
doen!) zouden we de „uitvinder" kunnen
vergeten als het alleen om het middel
ging. Raiffeisen is echter meer geweest
dan uitvinder! Zijn boek is terecht ge
noemd een van de grondleggende werken
van de Europese sociale literatuur. Hij
heeft naast zijn middel vooral zijn geeste
lijke inbreng geleverd. Want Raiffeisen is
een man, die de ogen geopend heeft voor
de nood, die er in de toenmalige maat
schappij heerste, hij was er zelf met zijn
christelijke overtuiging, diep door ge
raakt.
Men mag dit sociale bewogenheid noe
men, maar de grootheid van Raiffeisen is
geweest, dat hij met zijn bewogenheid
iets in beweging heeft gebracht. Hij deed
dat, omdat hij meende, dat hij het eenvou
dig moest doen. Men zou zelfs aarzelen
hem een idealist te noemen - al mogen
we achteraf best van de Raiffeisen-idee
spreken - want de man ging zo concreet,
nuchter en zakelijk te werk, dat men hem
echt geen sociale romantiek of humani
taire „Schwarmerei" durft aan te wrijven.
De Raiffeisen-idee is, als we daar dan toch
van willen spreken, eigenlijk niet anders
dan wat Raiffeisen ons in zijn eigen leven
heeft laten zien: als je naaste hulp nodig
heeft, doe daar dan wat aan, door samen
werking met anderen en die naaste zelf,
heel concreet met de mogelijkheden die
ter beschikking staan. Geen bedeling,
maar zelfwerkzaamheid.
De neiging om achteraf grote historische
figuren als het ware op te splitsen in ver
schillende aspecten, komt veelvuldig voor
en zij is ook begrijpelijk.
Naar mate de afstand in de tijd groter
wordt, de omstandigheden veranderen,
valt het licht op andere zijden van grote
mannen. Dat dat mogelijk is en dat latere
generaties daar waarde aan hechten, is
een bewijs van de grootheid van die man
nen. Vooral als het om mensen gaat, die
tegelijk „denker" en „hervormer" waren -
het doet er niet toe op welk gebied
zien we dikwijls dat aanvankelijk de door
hen voorgestane hervormingen de volle
aandacht hebben. Daarvóór en daartegen
richt zich de strijd en de discussie, maar
als die hervormingen eenmaal tot stand