(wat ons bezighoudt] wob 2 DE GELDDIENSTEN VAN DE P.T.T. Onder het Staatsbedrijf der P.T.T. ressor teren twee financiële diensten, de Rijks postspaarbank (R.P.S.) en de Postcheque- en Girodienst (P.C.G.D.). De R.P.S. is opge richt met het doel om de kleine spaarders overal via de postkantoren een spaarmo gelijkheid te bieden en de P.C.G.D. heeft voorzien in de behoefte aan een girale betaalmogelijkheid voor het grote pu bliek. Niemand zal willen bestrijden, dat de Staat met deze activiteiten zeer nuttig werk heeft verricht en nog doet. Deze staatsbedrijven hebben echter verde re plannen. Dat kon men al lezen in het boek TP 2000, een toekomstprojectie van Verkeer en Waterstaat, dat in 1970 ver scheen en in 1971 werd herdrukt. De gedachten gaan uit naar een geïntegreerde „Postgirospaarbank", die zich als het ware uit de sfeer van de postkantoren zal losmaken en zich als een bank met eigen vestigingen zal gaan gedragen door aan het grote publiek kredietfaciliteiten bijvoorbeeld persoonlijke kredieten en hypothecaire leningen - aan te bieden en die eventueel ook andere financiële dien sten zal leveren. Als dit zou doorgaan, zou het Nederlandse bankwezen met een ge heel nieuwe bankinstelling, in de vorm van een staatsbedrijf worden uitgebreid. In TP 2000 worden verschillende argu menten genoemd. De R.P.S. en P.C.G.D. werken in concurrentie met de andere banken, zij moeten hun concurrentieposi tie handhaven, de behoeften van de klant en de maatschappij zouden er om vragen, de financiële wereld zou met gunstige mededingingsverhoudingen gediend zijn. Om met dat laatste te beginnen. Ons land telt al zoveel banken, dat men terecht van „overbanking" kan spreken. Geen wonder dat er de laatste jaren concentratie heeft plaatsgevonden. De onderlinge mededin ging is er echter in plaats van minder nog veel sterker door geworden. Wij menen, dat de samenleving geen enkele behoefte heeft aan nog een mededinger. Zeker niet aan een, die door de Staat geschapen wordt om de onderling al concurrerende samenleving - die n.b. door de Staat per definitie gediend moet worden - nog eens te gaan beconcurreren. De Staat heeft met zijn bedrijven een aanvullende functie en voor R.P.S. en P.C.G.D. zal op dit terrein ruimte genoeg overblijven. Wij achten het bedenkelijk, wanneer deze bedrijven te veel redeneren vanuit de gedachte van handhaven van hun concurrentiepositie. Ons land is er veel meer mee gediend, wanneer er goede samenwerking wordt gezocht op gebieden, die zich niet goed voor mededinging lenen. Zo kan samen werking tussen de postgirodienst en de Bankgirocentrale niet anders dan toege juicht worden. De financiële behoeften van de klanten, om wier belangen het uiteindelijk gaat, zijn inderdaad veel groter en geschakeer- der geworden. Maar iedere cliënt kan op zoveel wijzen bij zoveel banken terecht, dat moeilijk bestrijdbaar is de conclusie, dat ons bankwezen als geheel zijn functie heel goed vervult. De overheid zou hier alleen maar voor een doublure kunnen zorgen, waaraan bij de klanten geen reële behoefte bestaat. En dat is, naar onze mening, de taak van de overheid beslist niet. De P.T.T. heeft ook niet duidelijk kunnen maken, dat uitbreiding van de taken van haar gelddiensten nodig is om de rentabi liteit van die diensten te verbeteren. De P.C.G.D. immers rendeert goed. Voor de uitvoering van de ontworpen plannen zouden zeer grote investeringen nodig zijn en die zouden juist kunnen meebrengen, dat het bedrijf veel minder rendabel wordt. Het zou wel heel ongewenst zijn als dit tot gevolg had, dat de Staat nog steun zou moeten gaan verlenen ook! De concurrentieverhoudingen komen dan wel zeer vreemd te liggen. De Tweede Kamer zal zich straks met een en ander moeten bezighouden. Zij zal zich ongetwijfeld ook voor de politieke kant interesseren. Een „staatsbank", hoe dan ook, kan immers gemakkelijk als een politiek instrument gebruikt worden en daar zal men, wat ook de goede intenties zijn, toch huiverig tegenover moeten staan. Wil men al tot een nieuw soort Postgirospaarbank komen, dan zou in ie der geval het karakter van staatsbedrijf helemaal moeten verdwijnen en zou bij voorbeeld de vorm van een aparte N V. moeten worden gekozen. Maar ook daar voor zien wij geen redelijk motief. Als staatsbedrijf hebben de R.P.S. en de P.C.G.D. een goede aanvullende functie. Een „Postgirospaarbank" in N.V.-vorm, die een volledig bankbedrijf gaat opbouwen, betekent in onze zeer intensief door ban ken bediende maatschappij niet meer dan een nodeloze, kostenverslindende dou blure. ONDERSCHEID BLIJFT De kantoren van de coöperatieve Rabo- banken treft men steeds meer ook in semi-stedelijke en stedelijke gebieden aan. De oppervlakkige beschouwer zou daar door de indruk kunnen krijgen, dat de verschillen tussen coöperatieve banken en handelsbanken verdwijnen. Een indruk, die ook door het verschijnsel van bran chevervaging ten onrechte gewekt dreigt te worden. De handelsbanken zijn immers ook aan het „vervagen", doordat zij zich de laatste jaren, evenals de coöperatieve banken dat vanouds deden, voor het aantrekken van spaargelden zijn gaan in teresseren. De heer Verhage heeft de opening van het nieuwe hoofdkantoor van de Raiffeisen- bank te Amsterdam aangegrepen om die oppervlakkige indruk recht te trekken. In tegenwoordigheid van de burgemeesters van Amsterdam en Diemen wees hij er op, dat het hier ging om het hoofdkantoor van een zelfstandige bank met een eigen werkgebied, geworteld in de plaatselijke gemeenschap. Een bank die wel met de andere Rabobanken één organisatie vormt, maar zijn eigen verantwoordelijkheid houdt. Deze zelfstandigheid betekent, dat de coöperatieve banken een andere taak stelling hebben dan bijkantoren van een grote landelijke organisatie. Hun taak is het behartigen van de belangen van de leden in hun werkgebied. In belangrijke mate gebeurt dat door het financieren van het agrarische en niet-agrarische midden- en kleinbedrijf en van het eigen woning- bezit. Voor zover dit voor de plaatselijke bank te zwaar wordt, neemt de Centrale Bank die taak geheel of gedeeltelijk over, maar - daarop legde de heer Verhage de klem toon - de Centrale Bank zal niet doen wat een aangesloten bank zelf nog wel kan doen. Verder treft de Centrale Bank regelingen, die door besluiten van de or ganisatie bindend zijn en vervult zij tegen over de lokale banken naast de haar opgelegde controlerende taak ook een be geleidende taak. Ook daaruit blijkt, aldus de heer Verhage, dat de coöperatieve bankorganisatie als landelijk geheel nim mer hetzelfde werkterrein kan hebben als de handelsbanken. Over branchevervaging in het bankbedrijf wordt enorm veel gesproken, maar de heer Verhage waarschuwde tegen het mis verstand, dat er geen wezenlijk verschil tussen de coöperatieve banken en de han delsbanken meer zou bestaan. De hele organisatie van coöperatieve ban ken blijft zich door haar eigen karakter en door een andere taak- en doelstelling duidelijk onderscheiden van de handels banken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 4