Holland Gerber;
25
conclusie
aanbeveling van de
werkgroep c.i.c.a./a.i.p.h.
In West-Duitsland en Nederland wordt
daarentegen veelal de totale financierings
behoefte in beschouwing genomen. De
looptijd van de leningen is daarbij veelal
afhankelijk van het bedrijfstype.
Voor een juiste financiering van tuin
bouwbedrijven is het van belang, dat de
landbouwkredietinstellingen enerzijds in
voldoende mate kunnen voorzien in de
behoefte aan financieringsmiddelen, ter
wijl anderzijds deze middelen voor een
voldoende lange termijn beschikbaar moe
ten zijn. Dit laatste is zeker voor de
snijbloemenbedrijven van belang, daar
meer dan deel van het balanstotaal
bestaat uit duurzame produktiemiddelen
en in de meeste landen is dit aandeel zelfs
80 a 90
Een belangrijk deel daarvan heeft betrek
king op grond en kassen.
Ook de gehanteerde zekerheden en de
door de banken toegepaste verstrekkings
percentages verschillen sterk. In de
meeste landen worden de financierings
mogelijkheden van de banken verruimd,
daar bepaalde instellingen garanties verle
nen, welke veelal het karakter dragen van
een kredietverzekering. Zodoende bestaat
in alle landen de mogelijkheid tuinbouw
bedrijven tot 70% van de waarde te
financieren.
Het Borgstellingsfonds voor de Landbouw
heeft wat dit betreft in Nederland voor
ideale faciliteiten gezorgd. Uit de balans-
gegevens van de snijbloemenbedrijven en
de financieringsfaciliteiten van de banken
kan geconcludeerd worden, dat deze faci
liteiten in de Westeuropese landen in
voldoende mate zijn afgestemd op de be
hoefte.
Ook de subsidieverlening door de over
heid vertoont grote verschillen tussen de
Westeuropese landen. In Italië kent men
in dit opzicht veruit de gunstigste facili
teiten met een rentepercentage, dat kan
variëren van 1 tot 3 Verwacht mag
echter worden, dat de verschillen in het
kader van het E.E G.-beleid zullen worden
geharmoniseerd.
In het voorgaande is duidelijk gebleken,
dat de Nederlandse snijbloementeelt een
bijzonder sterke positie inneemt op de
Westeuropese markt. Daarbij bleek enige
bezorgheid ten aanzien van de uitbreiding
van de produktie, met name in Neder
land.
Er bestaat namelijk een reële kans, dat
daardoor de snijbloemenprijzen ondanks
het lage consumptieniveau in een aantal
landen evenals in de afgelopen jaren wel
zullen stijgen, maar langzamer dan de
kosten. Dit zal een verdere aantasting be
tekenen van de rentabiliteit, die in de
meeste landen reeds teleurstellend is.
In deze landen, maar ook in Nederland,
waar de gemiddelde rentabiliteit gunstiger
is, zullen een toenemend aantal onderne
mers trachten hun inkomenspositie te ver
sterken door een vergroting en een verbe
tering van hun bedrijf. De bedrijven met
een zwakke eigen vermogenspositie en
geringe besparingscapaciteiten zullen
daarbij in toenemende mate met vreemd
vermogen gefinancierd moeten worden.
Bij een aantal van deze bedrijven bestaat
de kans, dat de investeringen tot een
verdere verzwakking van de financiële
basis leiden, zonder dat daar een voldoen
de inkomensverbetering tegenover staat.
Mede gezien de ruime financieringsmoge
lijkheden van de banken in Nederland en
de andere landen is het van het grootste
belang, dat iedere financiering en vooral
van de zwakkere bedrijven nauwkeurig
wordt overwogen.
De werkgroep heeft op basis van haar
bevindingen een aantal aanbevelingen ge
formuleerd, die hieronder in kort bestek
worden weergegeven.
1. Ter verbetering van de inkomenspositie
van de tuinders is het gewenst, dat op
selectieve wijze subsidies worden ver
leend, overeenkomstig de E.E.Gerichtlij
nen. Voorkeur wordt gegeven aan een
systeem van rentesubsidies. Bij de har
monisering dient zowel met de directe als
indirecte subsidies rekening te worden
gehouden.
2. Het toenemende aanbod van snijbloe
men in Europa en de stijgende invoeren
uit derde landen maken het noodzakelijk
de vraag te vergroten door reclame en een
rationalisering van de afzet. De financie
ring daarvan dient voor een belangrijk
deel te geschieden door producenten en
handel, waarbij E.E.G.-maatregelen deze
Zo worden gerbera's
naar het buitenland verzonden
financiering dienen mogelijk te maken en
te harmoniseren.
3. De financieringsinstellingen zullen er
voor moeten zorgdragen, dat geen nieuw
te stichten snijbloemenbedrijven gefinan
cierd zullen worden waarvan geen rede
lijke bestaansmogelijkheid aanwezig ge
acht kan worden.
4. Jonge tuinders met een goede oplei
ding zullen speciale steun moeten kunnen
ontvangen in de vorm van rentesubsidies.
5. Het is gewenst, dat de statistische bu
reaus van de E.E.G. en van de verschillen
de landen de technische en economische
situatie van tuinbouwbedrijven en de
handel zullen onderzoeken.