de structuur,
de rentabiliteit en de
financiering van de
westeuropese
ing c bottema Q j K+OO lt
drs. f. j. van doorn OI U I LU L/ I L
toenemende produktie en
afzet van snijbloemen
snijbloemenverbrui k,
prijsvorming
23
Onder bovenstaande titel heeft een
werkgroep bestaande uit
vertegenwoordigers van de C.I.C.A. en de
A.I.P.H. onder voorzitterschap van Dr. A.
J. Verhage een interessant rapport
uitgebracht. De deelnemers waren
afkomstig uit West-Duitsland, Frankrijk,
Italië, België, Denemarken en Nederland.
In dit artikel zal in kort bestek aandacht
besteed worden aan de belangrijkste
punten uit dat rapport.
De werkgroep heeft met name getracht
meer inzicht te verkrijgen in de factoren,
die bij de financiering van
sierteeltbedrijven van belang zijn. Daarbij
dienden zich onder andere vragen aan
betreffende de rentabiliteit en de
financiële positie van de bedrijven,
alsmede de financierings- en
subsidiefaciliteiten in de Westeuropese
landen en de verschillen, die zich daarbij
voordoen. Teneinde een diepgaande
analyse mogelijk te maken werden door
middel van een enquête gegevens
verzameld over de bedrijfsresultaten en de
balanssamenstelling van bedrijven met
snijbloemen, potplanten, bloembollen of
met boomteelt.
Het schetsen van een eensluidend beeld
voor de gehele sierteelt bleek moeilijk,
daar genoemde sectoren van de sierteelt
onderling grote verschillen vertonen. Ook
werd de werkgroep geconfronteerd met
moeilijkheden ten aanzien van de
vergelijkbaarheid van het beschikbare
materiaal. Alhoewel gegevens ter
beschikking stonden van een aantal
sierteelt-sectoren, concentreerde de
werkgroep haar aandacht op de
belangrijkste en wel de snijbloementeelt.
De beschikbare gegevens, de conclusies
daaruit en een aantal aanbevelingen
werden in het kader geplaatst van deze
sector, welke min of meer model heeft
gestaan voor de gehele sierteelt.
De snijbloementeel! werd gekozen, omdat
deze over Europa het meest gespreid is,
terwijl de snijbloemenmarkten in de
Europese landen door de belangrijke
onderlinge handel nauw met elkaar in
contact staan.
Allereerst wordt in het rapport aandacht
besteed aan de oppervlakte snijbloemen in
West-Europa, waarvan het glasareaal
5.500 a 6.000 ha en het vollegrondsareaal
18.000 a 19.000 ha bedraagt. West-Duits-
land, Frankrijk, Italië en Nederland ne
men te zamen circa 85% van het glasare
aal voor hun rekening, terwijl deel van
de vollegrondsteelten in Italië en Frank
rijk is geconcentreerd.
Met uitzondering van Italië neemt de
oppervlakte snijbloemen in de volle grond
in de meeste landen af. Dit geldt voor het
glasareaal in Denemarken en Engeland. In
West-Duitsland, Italië en België vertoont
de oppervlakte snijbloemen onder glas een
lichte toename, terwijl deze in Frankrijk
weinig verandert.
In Nederland daarentegen neemt dit are
aal echter snel toe.
In 1970 bedroeg de snijbloemenproduktie
in West-Europa circa 2,2 miljard. Daar
van namen West-Duitsland en Italië ieder
ongeveer 25% voor hun rekening, terwijl
zowel het Franse als het Nederlandse
aandeel iets minder dan 20% bedroeg. Uit
de areaal-gegevens bleek reeds, dat de
snijbloementeelt in Nederland een veel
grotere expansie vertoont, dan in deze
andere belangrijke produktie-landen.
Vooral in Italië is de jaarlijkse uitbreiding
van de snijbloemenproduktie in de afgelo
pen jaren snel kleiner geworden.
In Nederland daarentegen is de snijbloe
menproduktie, tot uiting komend in de
veilingomzet, in de afgelopen drie jaren
met meer dan 20 per jaar toegenomen.
De gemiddelde oppervlakte snijbloemen
per bedrijf is nog betrekkelijk gering en
bedraagt in de meeste Europese landen
minder dan 3.000 m2. Schaalvergroting kan
evenals in de afgelopen jaren nog tot een
belangrijke toename van de Westeuropese
snijbloemenproduktie leiden. Daarnaast
speelt in Nederland de omschakeling van
de glasgroenteteelt naar de bloementeelt
een zeer belangrijke rol. Afhankelijk van
de rentabiliteit in beide sectoren, kan deze
omschakeling ook in de toekomst tot een
belangrijke uitbreiding van de produktie
leiden.
Door de expansie van de Nederlandse
snijbloementeelt neemt haar positie op de
Westeuropese markt snel in betekenis toe.
Op deze markt wordt ruim 80% van de
snijbloemen in het produktie-land afgezet,
terwijl minder dan 20% via onderlinge
handel de consument bereikt. Aan deze
markt wordt nog 1,5% vanuit andere
landen (onder andere Israël) toegevoegd.
De belangrijkste produktie-landen Neder
land, Italië en Frankrijk zijn wat hun
uitvoer betreft in belangrijke mate op
Westduitse markt georiënteerd, zodat deze
een centrale plaats in Europa inneemt. De
Westduitse snijbloemenimporten zijn de
afgelopen jaren sterk toegenomen. In 1971
was maar liefst 70 daarvan uit Neder
land afkomstig. Dit Nederlandse aandeel is
de afgelopen jaren belangrijk toegenomen,
hetgeen vooral ten koste van het Italiaan
se marktaandeel ging. De werking van ons
veilingsysteem met de particuliere export-
handel heeft hiertoe in belangrijke mate
bijgedragen.
Ook de nog kleine snijbloemenexport uit
Israël naar West-Duitsland is de afgelopen
jaren sterk uitgebreid.
Het bedrag, dat jaarlijks per hoofd van de
bevolking wordt besteed voor snijbloemen
en potplanten is het hoogst in Noorwegen,
gevolgd door West-Duitsland en Denemar
ken. In Frankrijk en Italië en vooral in
het Verenigd Koninkrijk ligt dit verbruik
aanmerkelijk lager. Het verbruik is de
afgelopen jaren zowel absoluut als relatief
krachtig toegenomen. Vooral in West-
Duitsland leidde dit tot een sterke vergro
ting van de vraag naar snijbloemen.
De opname-capaciteit van de Westeurope
se snijbloemenmarkt zal nog krachtig toe
nemen, vooral indien het verbruik in Ita
lië, Frankrijk en Engeland tot het West
duitse niveau ƒ48,- per hoofd van de
bevolking zou toenemen. Cijfers tonen