5 tuut voor Landbouwcoöperatie in Gelder land en Overijssel voorhield, toen hij vorige maand in Zutphen sprak over de invloed van de werknemers op het (coöpe ratieve) ondernemingsgebeuren. Het Coöperatie-instituut had daarmee een actueel onderwerp bij de kop. Het was wel opmerkelijk, maar toch niet verwon derlijk, dat in Zutphen voorzover ons bekend voor het eerst een vakbondsbe stuurder deel uitmaakte van een forum, dat vragen uit coöperatieve kring beant woordde. De moderne sociale ontwikkelin gen trekken trouwens ook elders in de coöperatie-wereld de aandacht. De voor zitter van het Coöperatie-instituut voor Z.W. Nederland, A. W. Luitjes, wijdde er onlangs zijn openingsrede aan en ook het recente Structuurrapport van de N.C.R. spreekt uit, dat het streven om de werk nemers nauwer bij het beleid van de onderneming te betrekken, zoals dat in wettelijke regelingen wordt voorgestaan, positief moet worden gewaardeerd. Hoe de sociale structuur binnen een on derneming precies moet zijn, is niet een voudig te zeggen. Dat is ook geen zaak, waarop alleen maar wettelijke maatrege len, hoe belangrijk ook, van invloed zijn. Een onderneming is immers ook een socia le gemeenschap, werknemers en werkge vers moeten het samen maken. Dat geldt ook voor onze coöperatieve ondernemin gen. De heer Brust riep dan ook de bestuurders en directies van onze coöperatieve onder nemingen op nu vooral veel tijd en aan dacht te gaan geven aan de sociale ont wikkeling, want deze moet in het coöpera tiewezen een eigen verantwoorde plaats hebben. Bij de wettelijke regelingen werd speciaal stilgestaan. De Wet op het Enquêterecht geeft aan alle bij een onderneming be trokken groeperingen de mogelijkheid een enquête uit te lokken naar het beleid en de gang van zaken. Bij de coöperatie kan een tiende van de leden een enquête- verzoek doen, maar ook werknemersorga nisaties, die leden onder de werknemers van de betreffende coöperatie hebben, kunnen een enquête op gang brengen. Zo'n enquête zal in de praktijk niet zoveel voorkomen, maar het is, aldus de heer Brust, een zwaard van Damocles dat bo ven ieder bedrijf hangt. De nieuwe Wet op de ondernemingsraden is de volgende. De ondernemingsraad moet op vele terreinen gehoord worden, soms kan hij zelfs medebeslissen. Van groot belang is, dat de ondernemingsraad vol gens de wet het werkoverleg moet bevor deren. De heer Brust ziet dit als „de realisering van een groot stuk democrati sering bij het feitelijke werk in het be drijf. Het maakt ook nodig een andere stijl van leiding geven, een andere relatie tussen leidinggevende en overige werk nemers in het bedrijf, al mag deze demo cratisering de bestaande taken, bevoegd heden en verantwoordelijkheden natuur lijk niet doorkruisen". Binnenkort wordt de invoering van de structuurwet verwacht. De coöperaties en de kleine vennootschappen, verenigingen en stichtingen vallen niet onder die wet. Dit is, voorzover de coöperaties betreft, ook begrijpelijk, want door de inspraak der leden heeft hun structuur altijd al een democratisch karakter vertoond. De sociale tendens ten aanzien van an dere bedrijven is tegenwoordig dat men aan de positie van de werknemers een zo zwaar gewicht gaat toekennen, dat voor hen ook invloed op de benoemingen in bestuursorganen wordt ingeruimd. Er is echter zeker grond voor de stelling, dat de coöperaties op deze weg de andere onder nemingen beslist niet nauwgezet in het voetspoor van de structuurwet behoeven te volgen. Immers door de democratische ledeninvloed op de leiding is er bij de coöperatieve bedrijven altijd veel minder sprake geweest van een tegenstelling werkgever-werknemer. De opzet van de coöperatie brengt reeds mee, dat profes sionele en niet-professionele krachten, werknemers en gekozen bestuurders, in gemeenschappelijke activiteit het bedrijf voeren. De belangen en de steun van de werknemers hebben altijd aandacht en ge hoor gevonden bij de organen, die zelf langs democratische weg hun taak uit oefenen. Mocht men de democratisering nog verder willen uitstrekken, dan zou dat niet volgens de structuurwet, maar in een eigen richting moeten gebeuren, waarbij rekening gehouden wordt met de aard van de coöperatieve bedrijven en met het daar al bestaande sociale patroon. De heer Brust waarschuwde tegen het gevaar dat het democratiseringsproces wordt overhaast. In dit verband is het ook goed de heer Luitjes te citeren: „Niet te veel hooi op de vork nemen, anders dreigt het democratiseringsproces in gevaar te komen". Vertragingsacties, onbewust ge voerd, wijst de heer Luitjes volstrekt af: er moet duidelijk zichtbare vooruitgang gemaakt worden. Wij moeten met dit alles vertrouwd raken en tijd hebben in onze eigen coöperatieve structuur de juiste weg te vinden. De coöperatie moet aansturen op een verant woord evenwicht tussen de belangen van de leden en die van de werknemers. Een sociaal keurslijf, dat het beleid nau welijks speelruimte overlaat, moet beslist vermeden worden, maar de heren Brust en Luitjes hebben heel duidelijk gemaakt, dat ook de coöperaties voor de toenemen de invloed van de sociale sector op het bedrijfsleven een open oog moeten heb ben. Dat zal aan de flexabiliteit van de coöperaties, die vanouds de spanning ken nen tussen hun verenigings- en hun be- drijfskarakter, hoge eisen stellen. De taak om hierover te denken en mee bezig te zijn, is ons duidelijk opgedragen. De beide verenigingen van directeuren, die van de raiffeisenbanken en die van de boerenleenbanken, hebben besloten sa men te gaan in één nieuwe vereniging van directeuren. Een besluit, dat ik van harte toejuich. Mijn beste wensen verge zellen de nieuwe tormatie. Ook dit betekent natuurlijk een zekere breuk met het verleden. Ik werd mij dat weer even goed bewust, omdat ik de laatste bijeenkomst van de vereniging van de directeuren van de boerenleenbanken mocht meemaken. Gelukkig is het geen pijnlijke breuk: het verleden verrijkt en stimuleert ons voor de gezamenlijke taak, die nu voor ons ligt. Als één harmonische organisatie oefenen wij ons bankbedrijf uit. Dat betekent voor ons het aanbieden van tinanciële en daar aan aanverwante diensten aan particulie ren en aan het bedrijfsleven. Ik kan en mag mij gelukkig ook enigszins anders, meer uit de ideële hoek, uitdrukken: ons streven is gericht op het gezin, op het leven, wonen en welzijn. Voor mij staat vast, dat onze ban ken ook nu een heel eigen positie inne men, die onveranderd hun kracht en in spiratiebron blijft. Als coöperatieve ban ken vertonen wij immers de zeldzame combinatie van een zakelijk bankbedrijf met een ideële inslag. Wij willen zakelijk in de maatschappij bezig zijn en tegelijk voor die maatschappij werken. Onze basis is het zelfstandig ondernemer schap van iedere bank. Omdat de aange sloten banken geworteld zijn in de plaat selijke gemeenschap en dus geen vestigin gen zijn van een elders zetelend hoofd kantoor, werken zij als van nature mee aan de verwezenlijking van de eigen wel vaartsdoeleinden binnnen het eigen werk gebied. Coöperatie is in wezen samenwer king van deelgenoten, mensen die elkaar steunen als door de één of door allen iets bereikt moet worden. Hetzelfde zie ik in onze coöperatieve bank- organisatie als geheel. Men kan de ver houding tussen Centrale Bank en aange sloten banken juridisch helder uiteenzet ten of sociologisch-historisch moeizaam in al zijn aspecten verklaren, één ding is het belangrijkste: wij vormen samen een deelgenootschap, leder heeft voor zijn deel een aparte plaats, en toch is het één geheel. Zó kan men zeggen en begrijpen, dat de Centrale Bank tot op zekere hoogte een zelfstandige positie moet innemen ten opzichte van de aangesloten banken. Ik noem slechts het toezicht op de solvabili teit en liquiditeit, dat door De Nederland- sche Bank aan de Centrale Bank is gede legeerd. Zó kan men echter ook zeggen, dat door dit deelgenootschap Centrale Bank en aangesloten banken intensief op elkaar in werken, elkaar stimulerend, ad viserend, corrigerend en vooral ook inspi rerend. Het is een voorrecht, dat wij met deze organisatie volgende maand ons jubileum vieren en een uitdaging om de grote mogelijkheden verder te ontplooien. F. P. J. Bakx

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 7