de binnenvaart 24 drs. a. j. m. peeters structuur van de bedrijfstak De Nederlandse binnenvaart neemt een aanzienlijk deel van het totale goederen vervoer voor haar rekening. In 1970 be droeg het aandeel van de Nederlandse binnenvaartvloot in het goederenvervoer binnen Nederland en grensoverschrijdend 35,1 (zie Rabobank 1-1973, pag. 32). Van het totaal vervoerd gewicht ad 189 mil joen ton, had 93 miljoen ton betrekking op het binnenlands goederenvervoer en 96 miljoen ton op het grensoverschrijdend vervoer. In 1971 onderging het goederenvervoer per binnenvaartschip een daling van 7 tot 177 miljoen ton, waarvan 101 miljoen ton als binnenlands en 76 miljoen ton als grensoverschrijdend goederenvervoer kan worden aangemerkt. Deze daling van het vervoer per binnenvaartschip kan bijna geheel worden toegeschreven aan de lage waterstanden in dat jaar, waardoor de vrachtprijzen aanzienlijk stegen, zodat veeleer een beroep op andere vervoer- technieken werd gedaan. Daarnaast zou men ook nog op de in 1971 teruglopende conjunctuur kunnen wijzen, waardoor de economische activiteit geremd werd. Con junctuur en natuur hebben derhalve een grote invloed op de bezetting van de vervoerscapaciteit. De structuur van de binnenvaart, voor zover het de actief aan het vervoer deel nemende Nederlandse binnenvloot betreft, komt tot uitdrukking in de onderstaande tabel, waarin het aantal binnenschepen en hun laadvermogen op 1 januari 1971 en 1972 zijn weergegeven. De bedrijfstak wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine schepen met een laad vermogen van minder dan 400 ton. In 1972 had deze groep (de helft van het aantal schepen) slechts 22 van het totale laad vermogen. Daarentegen had 14% van de schepen (schepen met een laadvermogen van meer dan 1.000 ton) 37% van de totale capaciteit. Naast deze verdeling van de schepen naar laadvermogen kan men uit vorengaande cijfers een tendens tot geleidelijke schaalvergroting constateren, in die zin dat het laadvermogen per schip langzaam toeneemt. Daarbij moeten we echter een belangrijke kanttekening ma ken, namelijk dat de toevoeging aan de Nederlandse binnenvloot in sterke mate geschiedt uit de aankoop van in het bui tenland reeds gebruikte schepen. Dit bete kent, dat de Nederlandse binnenvaartvloot een leeftijd heeft, die gemiddeld hoger is dan elders. De oorzaken daarvan worden veelal gezocht in de belastingfaciliteiten, die de binnenvaart elders geniet. De actieve vloot is aanzienlijk kleiner dan de totale vloot. Voor enige indicatie daaromtrent moet onderscheiden worden het vervoer van droge lading en tankvaart. De vloot voor droge lading omvatte in totaal op 1 janua ri 1972 13.726 schepen met een laadvermo gen van 5.318.264 ton. Daarvan namen overigens slechts 8.087 schepen met een laadvermogen van 4.421.584 ton actief aan het vervoer deel. Drukken wij de actieve vloot zowel naar schepen als naar laad vermogen uit in de totale vloot (voor zover het droge lading betreft), dan nam op 1 januari 1972 slechts 58,9% van de schepen, welke 83,1 van het laadvermo gen aanboden, actief aan het vervoer deel. In 1960 was nog 85,7 van het aantal schepen actief met 95,1 van het laad vermogen. Het aantal schepen, dat actief aan het vervoer deelneemt, loopt zowel absoluut Samenstelling van de actief aan het vervoer deelnemende Nederlandse binnenvloot 1-1-1971 1-1-1972 Laadvermogens klasse in tonnen Schepen aantal Laadvermogen x 1000 ton Schepen aantal Laadvermogen x 1000 ton kleiner dan 400 5.017 54 1.172 24 4.549 50 1.109 22 400 - 600 1.731 19 866 18 1.724 19 862 17 600 - <1.000 1.522 16 1.202 25 1.574 17 1.241 24 meer dan 1.000 1.060 11 1.657 33 1.170 14 1.893 37 9.330 100 4.897 100 9.017 100 5.105 100 Bron: CBS.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 26