23 tuinder om zijn aansprakelijkheid bij coöperaties te kunnen overzien en spreekt dan ook haar voorkeur uit voor een beperkte aansprakelijkheid. De Commissie moet daaraan echter wel de conclusie verbinden dat er bij diverse coöperaties, om dit te verwezenlijken, veel meer eigen vermogen moet worden gevormd. Opvolging van de adviezen van de Commissie zouden de bedrijfsexploitatie in de rechtsvorm van de coöperatieve vereniging alleen maar grotere mogelijkhe den geven. Ook wat betreft de bestuursvorm heeft de Commissie een open oog voor de vraagstukken die zich ten aanzien hiervan toch wel binnen het kader van de coöperatieve rechtsvorm voordoen. De auteur wil toch niet ontkennen dat de bezetting van besturen door leden/vertegenwoor digers die „leken"/bestuurders zijn, bij de grote en gecompliceerde coöperatie van nu wel degelijk op pro blemen kan stuiten. Welnu, de Commissie doet voor een zo goed mogelijke bemanning van het bestuur en voor een zo groot mogelijke effectiviteit van dit college diverse suggesties. Zij blijft daarbij niet staan bij de „traditionele" bestuursvorm maar wijst ook nadrukkelijk op andere mogelijkheden: een bestuur uitsluitend be staande uit personen, die deze functie beroepsmatig vervullen (bestuur directie); een bestuursvorm als bij de nieuwe Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleen- bank, waarbij een college uit directeuren, professionele bestuurders dus, bestaat terwijl in een tweede college - de raad van beheer - de bestuurszetels zijn bezet door leden/vertegenwoordigers. Tot goed begrip zij bij het bovenstaande aangetekend dat de auteur zonder meer de waarde van het rapport erkent omdat dit op essentiële punten ook praktisch concrete wegen aangeeft om de harmonie te bereiken tussen de eisen van het bedrijf en de belangen van de leden. Op onze beurt hebben wij met het voorgaande echter meer in concreto willen aangeven dat dit is gebeurd omdat de Commissie wel degelijk verbeteringen in de structuur van de coöperatieve vereniging wenselijk en zelfs nodig acht. Een tweede aspect van het commentaar van schrijver op het rapport betreft de stellingname van de Commissie ten opzichte van de diversificatie. Het aangeven van de doelstelling van de coöperatie als het dienen van de bedrijfsbelangen van de leden door de gezamenlijke uitoefening van een bedrijf doet hem dogmatisch aan. Hij signaleert dat de groei van de coöperatieve bedrijven zijn eigen normen stelt en de coöperatie activiteiten ter hand doet nemen die soms ver van de leden verwijderd zijn. Schrijver meent dat, in de „verlengstuktheorie" van de Commissie, dan heel snel een eind aan de diversificatie moet komen met alle gevolgen van dien voor het coöperatieve bedrijf en zijn continuïteit. Hij vraagt zich dan af of de doelstelling van de coöperatie niet te beperkt wordt gezien. De Commissie stelt inderdaad grenzen aan de diversifica tie en wel daar, waar de inkomsten uit diversificatie het karakter krijgen van een rendement uit beleggingen in ondernemingen die inderdaad geen enkel verband meer houden met het bedrijfsbelang van de leden en met dat van de coöperatie. Voor dat laatste, waarmee op de continuïteit van de coöperatie wordt gedoeld, heeft de Commissie wel degelijk oog. Op blz. 26 staat het volgende: „Diversificatie wordt pas een probleem, wan neer men zich ten aanzien daarvan de vraag kan stellen of er nog een direct of indirect verband met de bedrijfsbelangen van de leden/boeren en tuinders be staat, zoals die in de coöperatie zijn gerepresenteerd. Dit laatste betekent dat ook de schaalvergroting en de continuïteit van de coöperatie als zodanig factoren zijn die bij het ter hand nemen van diversificatie mede bepalend zijn. In de gedachtengang van de Commissie is dus diversifi catie als middel om de continuïteit van het bedrijf van de coöperatie te waarborgen in het bedrijfsbelang van de leden. Trouwens, ook met de door de Commissie aange geven begrenzing aan diversificatie zijn haars inziens de mogelijkheden daartoe toch heel ruim. Immers, diversifi catie in de zin van produktieverwantschap, distributiever wantschap en consumptieverwantschap acht de Commis sie alle toelaatbare vormen van diversificatie. Deze bestrijken een zo breed terrein dat de Commissie wel aanleiding ziet een zo groot mogelijke samenwerking tussen coöperaties, niet alleen in één sector, maar ook tussen coöperaties uit verschillende sectoren, te bepleiten opdat de - beperkte - financiële middelen, die voor dit doel ter beschikking zijn, zo doelmatig mogelijk worden aangewend. mej. dr. F. Terlouw mr. M. G. de Vries

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 25