10
fusie te kunnen gaan praten. Toen bleek ons wederzijds,
dat de geesten rijp waren. De aanvaarding van de
bindende regeling inzake het vestigingsbeleid was daar
van het bewijs.
Past onze coöperatieve vorm, die vroeger ontegenzegge
lijk heilzaam is geweest om nood te lenigen, nog in onze
moderne maatschappij?
Ik zou het er beslist niet mee eens zijn, als iemand zou
zeggen, dat de juridische en sociologische ondernemings
vorm van onze plaatselijke banken niet van deze tijd zou
zijn. Want ik ben overtuigd van het tegendeel. We leven
immers in een tijd, waarin steeds meer gestreefd wordt
naar democratisering, dat wil zeggen waarin bedrijven en
organen van onderop worden gevoed en waarin van
onderop in de leiding wordt geparticipeerd.
Voor mij is het sterke punt, dat de coöperatieve banken
door haar bestuursorganen en algemene vergadering zo
dicht staan bij het volk, thans het welvarende volk, dat
behoefte heeft aan bankdiensten van allerlei aard. We
hebben daarbij, gelukkig, altijd de noodzaak ingezien van
een krachtige organisatie, met een krachtige leiding. Die
wordt geaccepteerd, ook van de Centrale Bank, als we
zorgen bij uitstek deskundig te blijven en tegelijkertijd
nauw luisteren naar wat er in de organisatie leeft en
wordt gezegd. De diensten van een deskundige staf van
de Centrale Bank worden altijd gretig door de plaatselij
ke banken afgenomen en zo'n wederzijdse samenwerking
groeit als het ware boven statutaire en reglementaire
bepalingen uit.
Hoe ervaart u de mentaliteitsveranderingen, die tegen
woordig, ook in de bedrijfsverhoudingen, merkbaar zijn?
Ik bewaar er mijn gemoedsrust bij en zie voor- en
nadelen. Maar ik zie vooral, dat het in de toekomst niet
meer kan, zoals het vroeger in de maatschappelijke
verhoudingen was. De grote openheid van tegenwoordig
brengt onvermijdelijk een zekere nivellering en zal maken,
dat we inspraak ook van de werknemers als vanzelfspre
kend gaan beschouwen. Ook hier is een wisselwerking.
Als leiding van een bank als de onze moet men zich niet
alleen beperken tot het als een rentmeester getrouw
beheren van de toevertrouwde kapitalen. De bank is
meer, zij is een onderneming. Door participatie van
bijvoorbeeld de Ondernemingsraad word je er met je
neus op gedrukt, dat die ondernemingsfunctie moet
worden waargemaakt.
De tijd van ,,de grote baas die alles kan" is voorbij.
Gelukkig denken en praten nu mensen uit alle hoeken en
lagen van een bedrijf mee. Daardoor krijgt de onderne
mersfunctie zijn moderne gestalte.
De komende structuurwet voor grote ondernemingen
geeft de Ondernemingsraad invloed op benoemingen.
Hoe zou het worden als die wet ook op coöperaties van
toepassing werd?
Daar zeg ik graag iets over, want het houdt me al enige
tijd bezig. Ik maak ook elders de ontwikkeling mee. Die
wet is voor mij niet ideaal, de procedures zijn te
omslachtig. De sociale ontwikkeling naar verdere mede
zeggenschap zou een voor de coöperatieve onderneming
aangepaste vorm moeten hebben. Ik zie helemaal geen
bezwaar, indien bijvoorbeeld benoemingen in de Raad van
Beheer en de Hoofddirectie tevoren met de Ondernemings
raad zouden moeten worden besproken. Met de Raad van
Toezicht ligt het m.i. anders, omdat deze de plaatselijke
banken vertegenwoordigt. Daarbij ga ik in het algemeen
ervan uit, dat bij coöperaties aan ondernemingsraden
geen bevoegdheden moeten worden toegekend, die ook
niet eveneens aan de Raad van Toezicht toekomen.
In mijn gedachte past niet, dat wij op dit gebied voorop
hadden moeten lopen.
De verschillen tussen hoog en laag zijn bij ons nooit zo
groot geweest en trouwens we hebben eerder dan
anderen ingezien, dat we op het stuk van arbeidsvoor
waarden een sociale verantwoordelijkheid hadden. Samen
zijn we van hoog tot laag „frère et compagnon" in ons
bedrijf.
Wat zijn uw gedachten over onze organisatie in Europees
verband?
Ik heb van meet af gestreefd naar contact met het
buitenland, met name met zusterinstellingen. Daar krijg je
inspiratie door, want die kan je niet uit je mouw
schudden. Dat is begonnen in 1948/49, bij de reconstruc
tie van de C.E.A. en de C.I.C.A. was ik erbij. We hebben
toen ook nog de vraag gehad of je zo vlak na de oorlog
wel met de Duitsers mocht samenwerken. Met de
toenmalige voorzitter van het bestuur, Fleskens, waren
we de eerste Nederlanders, die in Oldenburg de Raiffei-
sendag meemaakten. De leiding was bij President Her
mes, die in de dertiger jaren via Geldrop, waar hij de
gastvrijheid van Fleskens had genoten, naar Zuid-Ameri-
ka emigreerde.
Tot voor kort ging het er alleen om van elkaar te leren,
maar we zijn ons meer en meer bewust geworden, dat
we echt moeten samenwerken, vooral gezien de Europe
se verhoudingen. Zo is er in 1969 een gezamenlijke