s.o.1.
5
commentaar op de rampzalige
gebeurtenissen
termijnverkopen
oorzaak niet typisch voor
coöperatie
harde les
Een schok ging door de Nederlandse
mengvoederindustrie, toen in dag- en fi
nanciële bladen met vette koppen het
bericht verscheen over de voorlopige sur
séance van betaling die op 30 januari jl.
door de Utrechtse rechtbank is verleend
aan de Coöperatieve Stichtse Olie- en
Lijnkoekenfabriek (S.O.L.) te Utrecht.
Niet alleen in de mengvoederindustrie,
veel meer nog in heel het Nederlandse
coöperatiewezen sloeg de bekendmaking
als een bom in.
Ja, tot ver over onze landsgrenzen heen
bleek met name de internationale olie- en
grondstoffenhandel duidelijk de neerslag
van de S.O.L.-debacle te ondervinden.
De S.O.L. exploiteert een tweetal fabrieken,
te weten een oliefabriek en een mengvoe
derfabriek.
In de oliefabriek worden sojabonen ver
werkt (geëxtraheerd) tot soja-olie en soja-
schroot.
Doordat de verkoop van sojaschroot op
termijn plaatsvindt, loopt de desbetref
fende onderneming prijsrisico als de ter
mijnverkopen van sojaschroot niet of niet
volledig afgedekt worden door op die
verkopen afgestemde aankopen van soja
bonen.
Bij een dalende prijsbeweging van de
sojabonen is dat een voordelige zaak, bij
een oplopende markt daarentegen moeten
verliezen worden geïncasseerd.
Omtrent de gebeurtenissen bij de S.O.L.
laten de persberichten ons niet in het
onzekere. In enkele maanden tijd is door
een complex van oorzaken de prijs van
sojabonen opgelopen van afgerond 40,-
per 100 kg tot 75,- 80,-.
In het Financieele Dagblad van 31 januari
1973 werd vermeld, dat voor het quantum
sojabonen, dat bij de S.O.L. op jaarbasis
wordt verwerkt die prijsstijging op 35 a
40 miljoen valt te becijferen.
Het Utrechts Nieuwsblad van 3 februari
1973 sprak van een becijferd tekort van
100 miljoen. Dit bleek te diep gegrepen;
45 miljoen schijnt een betere raming.
Hoe het ook zij, het ziet er naar uit, dat de
S.O.L. in een deplorabel uitzichtloos de
bacle is terechtgekomen.
Deze trieste affaire raakt ons bijzonder,
omdat het een coöperatie betreft. Het is
waar, deze dingen gebeuren nu eenmaal
en helaas in het zakenleven, maar nu valt
het ons nog meer op omdat wij juist bij
de coöperaties een dergelijke calamiteit
niet verwachten.
Wij willen gaarne begrip hebben voor de
usanties in de handel in sojabonen en
granen, maar dat in het onderhavige geval
ongedekte posities zijn ingenomen van een
omvang als in de pers is bericht, achten
wij onaanvaardbaar.
Geen enkel bedrijf, hetzij commercieel
hetzij coöperatief, mag de risico's die aan
dergelijke omvangrijke „short-posities"
verbonden zijn, op zich nemen.
Dat het toch gebeurd is, noemt het Finan
cieele Dagblad een gevolg van een duide
lijke beoordelingsfout. Dit mag waar zijn,
het mag in het zakenleven misschien zelfs
enig begrip ontmoeten, maar wij hebben
hier te maken met een geval, waarin
sprake is geweest van een overschrijding
van de bevoegdheden. Dit nu komt bij de
coöperaties zeer zelden voor, gelukkig,
maar juist uit coöperatieve kring zal daar
om hiervoor ook bijzonder weinig begrip
bestaan.
Al heeft de oorzaak niets met de coöpera
tieve structuur te maken, het blijft een
nare, betreurenswaardige zaak. Ook al
omdat een dergelijke afloop, die overal in
het zakenleven - echter opmerkelijk zel
den bij de coöperaties - van tijd tot tijd
voorkomt, ten onrechte een schaduw over
de coöperatie als zodanig zou kunnen
werpen.
Het drama S.O.L. bevestigt nog eens een
paar dingen, die reeds sinds jaar en dag in
coöperatieve kring, ook van onze zijde, als
van een groot belang, naar voren gescho
ven zijn.
Het is voortdurend noodzakelijk de eigen
vermogenspositie van de coöperatieve on
dernemingen, waar dat nodig is, te ver
sterken. Wij weten immers reeds lang, dat
ook de coöperatie een behoorlijke buffer
aan eigen vermogen dient te hebben om
onverhoopte verliezen van betekenis op te
vangen. Ook het recente Structuurrapport
van de Nationale Coöperatieve Raad wijst
daar nog weer eens nadrukkelijk op.
Aan het bestuur behoort door de directie
regelmatige, tijdige en volledige informa
tie met betrekking tot de stand van zaken
te worden verstrekt. In een onderneming
van de omvang van de S.O.L. dient de
directie van dag tot dag over de meest
relevante gegevens te beschikken en is het
vereist dat zij het bestuur zeer frequent
uitvoerige informatie doet toekomen, op
dat ook de bestuursleden hun verant
woordelijkheid kunnen dragen en waar
maken. Iedere directie van een grote
coöperatie weet dit. Wij kunnen ons niet
aan de indruk onttrekken dat de infor
matie-uitwisseling en de communicatie
tussen bestuur en directie bij de S.O.L.
niet optimaal zijn geweest.
De afwikkeling van zaken zal vermoede
lijk wel eens met zich mee kunnen bren
gen, dat de aansprakelijkheid van de
leden volledig moet worden uitgewonnen.
Weliswaar zijn de bedragen, welke daar
mee gemoeid zijn, betrekkelijk gering,
maar de coöperatie dreigt daardoor he
laas onverdiend in een minder gunstig
daglicht te worden geplaatst.
Dieper ingrijpend nog lijken de gevolgen
voor een groot aantal afnemers, die gelden
a deposito bij de S.O.L. hebben geplaatst.
De tijd zal moeten leren of alle deposan
ten hun vorderingen zullen moeten af
schrijven, maar de vrees daarvoor is thans
helaas maar al te zeer gegrond. Dan zou
het ook nog wel eens kunnen gebeuren,
dat er onder de deposanten veehouders
zijn, die financieel volkomen geruïneerd
uit deze S.O.L.-affaire te voorschijn ko
men!
Dit leert ons op harde wijze, dat er in de
financiële structuur van een coöperatieve
onderneming - kredietcoöperaties uiter
aard uitgezonderd - geen plaats behoort
te worden ingeruimd voor deposito's ten
name van de afnemers c.q. de leden. Op
de gevaren daarvan is al sinds jaar en dag
gewezen, ook van onze zijde.
Weliswaar houdt een stukje financiering
middels deposito's veelal in, dat een be
sparing op de rentekosten wordt verkregen,
de bezwaren tegen deze financieringsvorm
zijn van veel groter belang. In de eerste
plaats moet men toch weten, dat de depo
sito's aan de financiering een min of meer
labiel karakter geven. Opvragingen van
grote aantallen deposito's of van enkele
grote saldi zullen de onderneming nopen
tot verkrijging van vervangende midde
len om te voorkomen dat de bedrijfsfinan-
ciering al te zeer onder spanning komt te
staan.
Of de banken daartoe bereid c.q. in een
periode van kredietbeperkende maatrege
len in staat zijn, moet dan echter maar
worden afgewacht.
Ook moet worden vastgesteld, dat een
onderneming welke deposito's aantrekt,
zich metterdaad begeeft op het terrein, dat
specifiek dat der banken is. Dat zijn de
instellingen, die bij uitstek in staat moeten
worden geacht om de vele en velerlei
toevertrouwde gelden niet alleen veilig en
rendabel voor de deposanten te bewaren,
maar ook om deze gelden naar termijnen
en groottes om te vormen en af te stem
men op de behoefte van de kredietvragers.
Ook hier heeft de S.O.L.-praktijk de
waarheid weer eens bewezen van het
gezegde: Schoenmaker houd je bij je
leest!
Nogmaals, deze ondergang van de S.O.L. is
een uiterst droeve zaak. Vooral voor de
leden, afnemers en crediteuren, die met de
brokken blijven zitten.
Maar ook voor de coöperaties in het
algemeen, omdat zich hier bij een coöpe
ratie een ramp heeft voorgedaan, die bij
ieder bedrijf kan voorkomen, maar die we
juist bij onze coöperatieve structuur niet
mogelijk achtten.
Een gestrand schip is een baken in zee. De
S.O.L.-affaire zien we als een waarschu
wing aan alle directies en besturen van
coöperaties om zich van hun verantwoor
delijkheid ten volle bewust te zijn.